Dit doet mij denken aan de couranten.
Als ik een zaak in behandeling heb of deze reeds bij de Regeering
is voorgebracht, vind ik dikwijls in de krant artikelen, waarin wordt
gezegd
Dit zou goed zijn en dat zou goed zijn en er volgt dan een heel
relaas, vrijwel parallel met het voorstel, dat is ingediend. Wordt
daarna het voorstel aangenomen, dan leest men eenige dagen later
in de krant: „Zie je wel, het Legerbestuur heeft gedaan, wat ik
wilde". Het gaat met U precies hetzelfde, mijnheer Teeuwen. Ik
geloof niet, dat U zich de eer mag toerekenen den stootte hebben
gegeven tot de voorstellen, welke de Regeering nu aan de goedkeuring
van dezen Raad onderwerpt. Integendeel ik kan verklaren, dat alle
voorstellen, die van morgen ter sprake zijn gekomen, reecs lang
overwogen of in behandeling waren en zelfs zoo, dat zij rijp waren
om in den Volksraad gebracht te worden.
Dat de Regeering door den bijzonderen toestand in Nederland
aanleiding zou hebben gevonden om de zaak te bespoedigen, daar
over kan ik mij niet uitlaten, daarover is tegenover mij nooit ge
sproken
De gebeurtenissen in Europa hebben op mijn wijze van werken
en handelen niet den minsten invloed uitgeoefend. Ook is tijdens
die gebeurtenissen mijn vertrouwen op mijne ondergeschikten on
geschokt gebleven.
Overigens kan ik geheel medegaan met hetgeen de heer Bergmeijer
ten opzichte van dit onderdeel van de rede van den heer Teeuwen
heeft opgemerkt. Ook mij wil het niet consequent toeschijnen, dat,
waar men van een bepaalde zijde steeds op de minder goede toe
standen in het Leger gewezen heeft, steeds luider verbeteringen
heeft geeischt, op het oogenblik, dat die verbeteringen tot stand
zullen komen of gedeeltelijk verwezenlijkt zullen worden, dat men
zich dan terugtrekt en zegt „ja maar het geld geef ik er niet voor
Ik geloof, dat men dan beter had gehandeld, door, alvorens zich
zoo heftig te werpen op de verbeteringen, die men noodig achtte,
zich eerst rekenschap te geven van de gevolgen, die daar onver
mijdelijk aan verbonden zouden zijn.
Dan nog een paar ondergeschikte punten naar aanleiding van de
mogelijkheid, die voor de Europeanen geopend is om naar de bui
tenbezittingen te gaan en zulks in verband met de vraag van den
heer Teeuwen, of voor de Inlanders en Amboneezen die mogelijk
heid nu ook is in uitzicht gesteld. De spreker heeft ongetwijfeld
over het hoofd gezien, dat er een tien duizend Inlanders en Am
boneezen op de Buitenbezittingen dienen, en zij dus ruimschoots
in de gelegenheid zijn om naar buiten te gaan; ik zou haast zeggen
wel iets te ruim.
Dan heeft de heer Teeuwen de vermindering van of liever de
algeheele uitsluiting van den Europeaan in het Leger bepleit. Ver
moedelijk bedoelt de spreker het staande Leger. Ik kan mij toch
niet voorstellen, dat, wanneer de militie algemeen ingevoerd wordt,
de heer Teeuwen de Europeesche groepen van de bevolking van
deelneming daaraan zou willen uitsluiten. Ook de heer Pabst heeft
89