beperking van het Europeesche element in het leger bepleit en ik kan den Heeren daarop antwoorden, dat dit denkbeeld mij reeds lang voor oogen gestaan heeft, en zelfs het vraagstuk, op mijn last, bereids in studie is genomen. Ik heb nl. de wenschelijkheid doen onder zoeken om de werving van de Europeanen te beperken tot degenen, waarvan men zeker weet of met grond kan verwachten, dat zij binnen korten tijd tot Kader zullen kunnen worden opgeleid. Ik wil daarbij zelfs nog verder gaan en de menschen op een zooge naamd kort dienstverband aannemen om hen het leger te kunnen doen verlaten, wanneer, na een te stellen termijn, blijkt, dat zij niet aan de verwachtingen voldoen. Dat er, zooals de heer Teeuwen beweert, geen technische moei lijkheden zouden bestaan om de Europeanen geheel af te schaffen, ook het kader van dien landaard niet verder in het leger te houden, ik geloof, dat ik dat beter kan beoordeelen dan de heer Teeuwen en ik moet dit geachte lid zeggen, dat ik aan de afschaffing van het Europeesche kader in het staande leger mijn stem nooit zou willen geven, tenminste nu niet; over eenige jaren misschien wel. Toevallig is mij gisteren ter oore gekomen, dat aan de onderofficie ren van de Zeemacht is vergund zich in burgerkleeding in het open baar te vertoonen. Natuurlijk wil ik de onderofficieren van het leger in dit opzicht niet achtergesteld zien bij die van de Zeemacht, waarom ik in bovenstaande mededeeling alleszins aanleiding vind om deze zaak nader in overweging te nemen en te trachten ook voor de leger-onderofficieren eenzelfde voorrecht te verkrijgen. Ik moet er echter op wijzen, dat de mededeeling van den heer Teeu wen, dat particuliere bijverdiensten geschaad zouden worden door 's Konings rok (feitelijk de rok der Koningin) mij niet duidelijk is. Ik begrijp dat niet goed. Want als de man op het kantoor of elders zit, kan hij zijn jas toch uittrekken en wanneer hij op straat loopt, ziet niemand aan zijn neus, dat hij daar is om particuliere ver diensten te krijgen. Als hij die verdiensten op straat zou moeten zoeken, zou ik den plaatselijken commandant in overweging moeten geven om daarop eenig toezicht te doen houden. Over het verbod om een bepaald soort van openbare vergade ringen bij te wonen, heb ik al gesproken en de heeren kunnen mijn daartegenover ingenomen standpunt duidelijk ontwaren uit de bevelen, die ik daaromtrent heb gegeven en die ter Secretarie van Uwen Raad zijn beschikbaar gesteld. Op de vraag, wat de Regee ring verstaat onder revolutionnair, moet ik het antwoord schuldig blijven, omdat het mij onbekend is, welke opvatting de Regeering daarover heeft. Den heer Tjokroaminoto heb ik na het voorgaande eigenlijk niet meer te beantwoorden, want de opmerkingen van dien spreker loopen parallel aan die van de heeren Cramer en Teeuwen, welke ik, naar ik meen, voldoende heb toegelicht. De heer Tjokroaminoto: En de kogel dan De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en Hoofd van het Departement van Oorlog 90

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 92