Ik betreur het, dat men er niet vroeger aan gedacht heeft, maar
i!< moet er dadelijk bij zeggen, dat in een korte spanne tijds de
wetenschap in dit opzicht zoo'n enorme vlucht heeft genomjn,
dat ik nu niet met volle overtuiging zou kunnen zeggen, dat dit een
tekortkoming is geweest. Verder heeft de heer Pabst een opmer
king gemaakt over de vereeniging in één persoon van de betrekkingen
van werktuigkundige, instructeur-vliegenier, maar men had geen keus.
Er was buiten dien persoon niemand beschikbaar om met de op
leiding van vliegeniers te worden belast. In ieder geval geef ik toe,
dat die betrekkingen gescheiden moesten zijn en dat zij geschei
den zullen worden, zoodra bevoegd personeel beschikbaar komt.
Omtrent de positie der vliegeniers zij het volgende aangeteekend.
De bezoldiging en verdere inkomsten zijn thans zoodanig geregeld,
als in billijkheid kan worden geëischt. Echter vormen zij geen
vergoeding voor het groote gevaar, dat aan dien tak van dienst
verbonden is, N. h. v, is dat ook niet met bezoldigingen te be
reiken, want welk voordeel zou hiervan een vliegenier hebben, wien
gedurende de eerste maanden van zijn opleiding een ongeluk
overkwam.
Bovendien heeft de praktijk voldoende aangetoond, dat het, in
het algemeen, ongewenscht is om personen boven een zekere tijds
ruimte (enkele jaren) bij den vliegdienst als vliegenier te handha
ven Op grond van een en ander ben ik weder teruggekomen op
het vroegere voorstel, om de verzekering van de risico, welke vlie
geniers bij hun beroep loopen en waarvoor zij zich bij particuliere
maatschappijen niet kunnen verzekeren, ten laste van den lande
te nemen.
Het pleidooi van den heer Pabst met betrekking tot de verlofs
bezoldigingen van zieke officieren heeft wel indruk gemaakt, ech
ter niet zoodanigen, dat ik op grond daarvan bereid zou zijn mijn
beginsel, dat zieken, in het algemeen, niet mogen worden bevoor
recht boven gezonden, prijs te geven.
Omtrent de eischen, die aan artillerie-officieren gesteld moeten
worden, een zuiver technisch detail, daarover valt thans niet veel
te zeggen. In eerste instantie moet daarover de Chef van de artille
rie worden gehoord. Mij schijnt het toe, dat wanneer eeriang aan
het leger uitbreiding is gegeven, de artillerie een geheele verande
ring behoeft; wij zullen geleidelijk moeten komen tot scheiding
tusschen bereden- en vesting-artillerie. En het heeft dan reden om
te overwegen om de eischen, die aan artillerie officieren en voor
namelijk in hoogere rangen gesteld moeten worden, op veel beschei
dener voet terug te brengen
Over het vrijwiliigerkorps ter Sumatra's Oostkust zal ik mij op>
dit oogenblik niet uitlaten. Ik weet er te weinig van om nu een
oordeel te vellen. Zooals in het schriftelijk antwoord van de Re
geering eenigen tijd geleden is medegedeeld, heb ik aanleiding ge
vonden om den militairen Commandant van Atjeh op te dragen een
inspectie te houden over dat korps. Die aanleiding bestond voor
namelijk daarin, dat moeilijkheden waren gerezen tusschen den
kapitein-instructeur en den commandant. Zoolang de resultaten van
93