gemoedelijke toon, maar nu en dan was er toch ook iets barseh
in die rede. Het is mogelijk, dat den Legercommandant tegenover
de fuseliers ook die toon is ontvallen, wat raar ik hoop niet het
geval zal zijn geweest, en mogelijk is het ook, dat zij voor den
allerhoogste bang zijn geweest om zich uit te spreken.
Maar één ding heeft de Legercommandant gezegd, dat mij ge
frappeerd heeft. Eén dergenen, die ondervraagd werden, verklaarde
liever in de gevangenis in Holland te zitten dan in Indië te moeten
blijven en hij schreef dat toe aan de Indische maatschappij. Maar,
zou ik willen vragen, hoe kent die fuselier de Indische maatschappij?
Hij kent die maatschappij niet anders, dan zooals zij zich voordoet
in zijn naaste omgeving, d. w. z. in de militaire maatschappij en
daarom gaat het nu. De Legercommandant heeft ons verder ver
weten, dat wij altijd met dezelfde grieven komen. Ik heb hier, naar
ik meen, ook andere grieven laten hooren Zeer duidelijk heb ik in
mijn rede doen uitkomen, dat ook al worden vele grieven door de
in de Regeeringsverklaring toegezegde verbeteringen weggenomen,
de hoofdzaak, waarom het gaat, nl. de omgang tusschen officier
en ondergeschikte, daarmede nog niet verbeterd wordt. Wij ver-
riemen zoo dikwijls, dat die omgang niet is, zooals men die wer
kelijk verwachten mag. Er zijn dikwijls van die grieven, die men
niet in woorden kan uitdrukken, maar ze bestaan daarom toch wel;
de soldaten voelen maar al te dikwijls, hoe zij eigenlijk door de
officieren - ik hoop niet door alle—als paria's worden beschouwd.
Verder heeft de Legercommandant nog niet gesproken over de
kwestie van de vakorganisaties. Met betrekking tot de organisaties
van de soldaten zijn juist ook vele klachten binnengekomen, omdat
men die organisaties blijkbaar tegenwerkt.
Juist die dingen maken het wezen van het militairisme uit en
daarin moet dringend verbetering komen, wil de ontevredenheid
uit het leger verdwijnen. De Legercommandant heeft nog opgemerkt,
dat van zekere zijde den soldaten steeds wordt voorgehouden, wat
hun te kort komt en dat daardoor groote ontevredenheid wordt
gewekt. Ik wil en kan niet op mijn verantwoording nemen alles,
wat er van die zijde al zoo is gezegd; er zullen ook wel dingen
zijn gebeurd, die ik niet kan onderschrijven Ik kan mij voorstellen,
Mijnheer de Voorzitter, dat dit niet aangenaam is voor de militaire
autoriteiten, maar die organisaties hebben toch deze verdienste
de Commandant zal het niet met mij eens zijn dat zij de men-
schen juist trachten omhoog te brengen, het is hun plicht zou ik
zeggen de soldaten te wijzen op hun menschelijke rechten.
Tenslotte wil ik nog even terugkomen op hetgeen ik bij de alge-
meene beschouwingen en ook heden ochtend heb gezegd. Ik heb
heelemaal niet de bedoeling gehad om den Generaal Van Riet-
schoren of wie ook onaangenaam te zijn, maar ik heb in mijn
algemeene beschouwingen juist op datgene aangedrongen, wat
wij gisteren ook van den heer Talma met betrekking tot de
ambtenaren in het algemeen hebben gehoord, nl. dat zij, die den
modernen tijdgeest niet begrijpen, verwijderd zullen worden uit
den dienst.
93