teneinde tenminste in tijd van vrede voor die garnizoenen over
voldoende en over goed gras te kunnen beschikken.
Door dergelijke graslanden ook voor de andere garnizoen aan te
leggen zou men de grasvoorziening in vredestijd afdoende kunnen
regelen, maar dan is men nog niet klaar voor de grootere behoefte in
tijd van. oorlog. Daar gras als zoodanig niet kan worden opbewaard
lag het voor de hand te trachten hooi te verkrijgen, welk voeder
middel wel in voorraad kan worden gehouden.
Een eenvoudige zaak is zulks echter niet, wijl hier feitelijk geen
binnenlandsch hooi (de laatste jaren hebben voldoende geleerd,
dat men in tijd van oorlog niet op het betrekken van voedermiddelen
uit het buitenland moet rekenen) in den handel verkijgbaar is, zoodat
men op eigen productie was aangewezen. Ook dit heeft hier eigen
aardige bezwaren, aangezien men daarbij op allerlei moeilijkheden
stuit, waarvan wel de voornaamste is, dat juist het meeste gras
beschikbaar en dus een deel van de productie van de graslanden
voor hooibereiding zou kunnen worden gemist in den tijd van
het jaar, den westmoesson, welke zich al heel weinig eigent voor
hooibereiding.
In Europa zijn de verhoudingen juist anders om. Als de zomer
voor de deur staat, is er overvloed van gras en kan een deel van
de weilanden gedurende den voor den hooioogst meest geschikten
tijd voor de hooiwinning worden bestemd, zonder dat de voed
selvoorziening van het vee er onder lijdt. Zou het leger derhalve
zelf het benoodigde hooi een zekere oorlogsreserve willen
winnen, dan zouden daarvoor aparte graslanden moeten worden
aangelegd en eene bestemming moeten worden gezocht voor het
overtollige gras in den westmoesson. Op welke wijze zulke aparte
landen voor het gouvernement tot een oeconomisch bedrijf zou
den moeten worden ingericht, is een vraagstuk, waarvan de op
lossing mij niet goed voor oogen staat. Een dergelijke uitbreiding
van de gouvernementsgraslanden, zou ik dan ook niet durven aan
te bevelen.
Een tweede bezwaar is, dat het tot heden niet gelukt is hooi
gedurende langer dan 6 maanden in goeden staat op te bewaren,
zoodat men een eventueelen reservevoorraad veel vlugger moet
ververschen dan in Europa. Gelukkig hebben de reeds genomen
proeven geleerd, dat de legerpaarden onder niet al te ongunstige
omstandigheden zonder ernstige bezwaren van groenvoer op hooi
en van hooi weder op groenvoer kunnen worden gebracht, zoodat
het onafgebroken voederen van gras of van hooi niet bepaald
552