Onderaf deeling 427.
Het opbrengen van dezen post houdt verband met de omstandigheid,
dat de ramming van de bezoldiging der op soldij dienende militairen
is gesteld naar het tijdvak van 365 dagen.
Ten slotte wordt aangeteekend, dat ondervolgende inlichtingen
eerst zoo laat konden worden verzameld, dat zij bij de beantwoor
ding niet in volgorde konden worden opgenomen.
1. Van het op blz 24 vermeide aangaande een officier, die een
klap zou hebben ontvangen van een milicien dien hij de uitdrukking
„blauwe" zou hebben toegevoegd, is bij het D. v. O. niets bekend.
2. Het artikel „de Koloniale politiek in het leger" opgenomen
in het orgaan der vereeniging „Insulinde" vanZaterdag 15 Maart 1919.
Zooals nader is gebleken, werd de inhoud van dit artikel reeds
ten deele besproken bij de beantwoording van de „algemeene be
schouwingen" en hiervoor in de Memorie van Antwoord op de IXe
begrootingsafdeeling, weshalve daarnaar moge worden verwezen.
V. z. n. volgt de aanvulling van die mededeelingen hieronder.
De voorschriften betriffende de werving, handgelden, bezoldiging,
verpleging, voeding, gagement en pensioen houden, voor zoover
bekend, nimmer rekening met den godsdienst, dien de betrokkenen
belijden, behalve in de gevallen, waarin zulks door de godsdienstige
voorschriften geboden is (b.v. bij de voeding en de wijze van begra
ven). Wel bestaat onderscheid tusschen de verschillende landaarden,
doch evenmin als de christen-europeaan in materieelen zin wordt
bevoordeeld boven den israeliet of den atheïst, evenmin heeft be
voorrechting plaats van den christen-niet- europeaan boven den
mohamedaan of den heiden. Zooals hiervoor reeds is uiteengezet,
zijn de nog gehandhaafde verschillen in de materieele voorzieningen
ten behoeve van de militairen in het leger in hoofdzaak een gevolg
van het verschil in gevechtswaarde, dat de onderscheidene stammen
kenmerkt en van de wet van vraag en aanbod. De Regeering
waardeert het hieraan nog te kunnen toevoegen, dat, met uitzon
dering van den bekenden opstand van de Zwitsers Ie Semarang in
1860, in onze geschiedenis zich nimmer een feit van zoodanige
beteekenis heeft voorgedaan, dat daaraan de noodzakelijkheid van
het instellen of het behouden van het verdeel- en heerschsysteem
in het leger zou kunnen worden ontleend.
Eene uitsluiting van mohamedaansche amboineezen is in de voor
schriften betreffende de werving niet te vinden. Integendeel wijzen
meerdere bepalingen (o.a. die omtrent de bij indiensttreding over
te leggen bescheiden) er op, öat ten deze geen onderscheid wordt
gemaakt tusschen christenen en mohamedanen. In dit verband zij
ook de aandacht gevestigd op het voorschrift, dat niet-christen Al-
foeren, die zich ter hoofdplaats Ternate voor dienstneming aanmel
den, wat hunne materieele vergoedingen betreft in alle opzichten
bepaaldelijk met amboineezen zijn gelijkgesteld. Voor den overgang
van heidensche militairen, hetzij naar den christelijken, hetzij naar
den mohamedaanschen godsdienst, wordt van de zijde der leger-
autoriteiten geenerlei propaganda gevoerd, noch dergelijke bemoeiing
van anderen begunstigd.
658