Blijkens het op 19 Juni gedagteekend antwoord van dien rechterlijk ambtenaar is zulks niet het geval, omdat niet is aan te nemen en niet zal kunnen worden aangetoond, dat de uitlegging aan de oor spronkelijke instructie gegeven niet te goeder trouw zou hebben plaats gehad en omdat het schuldverband tusschen die uitlegging en het daaruit voortgevloeide feit ontbreekt. Op die gronden ont raadt ZHEG. het instellen van een gerechtelijke vervolging tegen dien hoofdofficier. Ten overvloede moge worden aangeteekend, dat na het gebeurde de reeds duidelijke bedoeling van den desbetreffenden zin van de instructie voor den troepencommandant is gewijzigd als volgt: „Van de wapens mag alleen gebruik gemaakt worden bij gewapend „verzet en dan nog eerst na herhaalde waarschuwing, tenzij onmid- „dellijk gevaar voor de afdeeling bestaat". b. Wijl omtrent het neerschieten van een inlander bij Wates, na het onderzoek door officieren ingesteld en nadat daarop door den Auditeur militair was geadviseerd niet tot vervolging over te gaan, nog een nader onderzoek is bevolen van de zijde van het burgerlijk bestuur en de uitkomsten daarvan mede aan het oordeel van dien rechts kundige zijn onderworpen, is het ondervolgende verslag omtrent deze aangelegenheid door dien Auditeur-militair samengesteld. Verslag. In den morgen van den 6den Maart 1919 des v.m. 4 uur ongeveer stond de halve brigade onder sergeant Grimberg op gesteld in den rand van een riettuin ten W. van kg. Djadjar en waren er o.m. twee man (een Amboineesch en een Inlandsch fuse lier) opgesteld bij den Oostelijken rand van gezegden riettuin nabij den Noordrand (nabij de railbaan naar de fabriek Kewarassam. Op een gegeven oogenblik werd een der fuseliers, de Amboinees, over vallen door een man of tien Inlanders gewapend met allerlei wapens, de andere (de Inlander) schoot van uit het riet op de aanvallers, waardoor volgens den aangevallene een der aanvallers in den arm getroffen werd. Door het schot gealarmeerd kwam de sergeant Grimberg, die zich op een afstand van 60 M. bevond van de plaats van den overval met één man, dien hij bij zich had, toegesneld en trof vd. aanvallers aan bij den Amboinees in een aanvalshouding. De aanvallers trokken daarop af om achter de waterleiding (even wijdig loopende aan de meergenoemde railbaan) halt te houden, blijkbaar om te zien, of er daadwerkelijke achtervolging plaats zou grijpen; daarop beval de sergeant vd. aan te vallen, nadat deAm- boineesche fuselier vd. een schot geiost had en een der aanvallers daarop neergevallen was, ging de bende weer op de vlucht om plots halt te houden en blijkbaar ziende, dat slechts enkele perso nen hen volgden, een aanval deed, waarop de Amboineesche fuse lier vd. uit zichzelf begon te schieten: nadien de bende aftrok. Ten slotte is de verslagene herkend als te zijn de Inlander Sa- dirnin, die sinds een maand bij zijn bloedverwant Warso in kg. Plaosan woonde. Van de halve brigade van sergeant Grimberg zijn geen andere perso nen tegenwoordig geweest, daar de overige soldaten eerst, nadat alles afgeloopen was, op het terrein van den aanval verschenen zijn. 670

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 132