Openbare behandeling nan flïd. IX
(Oorlog) Dan de Doorgestelde be
grooting Door 1920. Uitreksel uit
de Bundelingen Dan den Uolksraad.
Vergadering op 2 Juli 1919.
De Voorzitter: Wij hebben thans over te gaan tot de be
handeling van de afzonderlijke hoofdstukken der begrooting.
Wanneer ik bedenk, dat het aantal hoofdstukken elf bedraagt en
de Middelen een twaalfde hoofdstuk vormen, dat wij bovendien
nog de tweede instantie van de algemeene beschouwingen voor
den boeg hebben en voor dat alles na heden nog maar over 10
vergaderdagen beschikken, dan behoeft het wel geen betoog, dat
het aanbeveling verdient, dat de leden zich eenige beperking opleggen,
zoowel wat het aantal als den omvang van de te geven beschou
wingen betreft.
Ik stel thans aan de orde behandeling van Onderwerp 1,
de begrooting van Nederlandse h-Indië voor het
dienstjaar 1920, afdeeling IX, Departement van
Oorlog en geef het woord aan den heer Teeuwen.
De heer Teeuwen: Mijnheer de Voorzitter! Na Uw verzoek
om beperking in acht te nemen, wilde ik wel vragen een beetje
clementie te mijnen opzichte te betrachten. Met betrekking tot de
andere begrootingsafdeelingen, zal ik aan Uw verzoek kunnen vol
doen, omdat gedurende deze zitting ik in hoofdzaak slechts zal
deelnemen aan de algemeene beschouwingen en aan de behandeling
van afdeeling IX, Departement van Oorlog, der begrooting voor 1920.
Mijnheer de Voorzitter! Ik moet beginnen met dank te betuigen
voor de mededeeüngen, die ik gevonden heb op bladz. 15 van de
Memorie van Antwoord. Eerstens voor de mededeeling, dat van mij
een verzoek is ontvangen om inlichtingen betreffende een verbod
tot verspreiding van een bepaald blad.
Tweedens voor de mededeeling, dat gebleken is, dat de ui Waar
diger van het verbod verder was gegaan dan de door het leger
bestuur ter zake gegeven aanwijzingen en in de derde plaats voor
de mededeeling, dat bevel werd gegeven om de betrekkelijke garni
zoensorder te herzien
Mijnheer de Voorzitter! Ik moet voor deze mededeelingen mijn
dank betuigen, omdat toch de Legercommandant toont, dat met
Zijne Excellentie samenwerking mogelijk is.
Ik wil hier erop wijzen, dat mijn brief is geschreven niet uit eigen
initiatief, maar op verzoek van de vereeniging, of wanneer men met
672