In de nieuwe encyclopaedic van Indië van Mr. Dr. Paulus kan men de beschouwingen lezen onder het hoofd „Christen-Inlanders", dat er omtrent meerdere zedelijkheid, naarstigheid, eerlijkheid enz. enz. van de Christen-Inlanders boven hun Moslimsche rasgenooten geen zekerheid bestaat, maar wel, dat er bij de Christen-bevolking een grootere toenadering en vertrouwelijkheid jegens het Neder- landsche overheerschersgezag bestaat dan bij de heidenen, Hindoe's en Mohammedanen, en dat meestal onder hen minder gevaar bestaat voor woelingen tegen dat Nederlandsche gezag. Daar, Mijnheer de Voorzitter, zit de diepe oorzaak van de zoo kwetsende bevoorrechting van de Ambonneesche en Minahassische militairen boven de Javaansche en Maleische collega's. Niet in een meerdere of mindere gevechtswaarde. Dat zijn verhalen, die er later bij gekomen zijn om die verschillen tegenover de argelooze menigte goed te praten. immers in 1829 werden die Ambonneesche militairen voor het eerst naar Semarang ingescheept voor s t r a f, om op Java deel te nemen aan de krijgsverrichtingen tegen de Vorstenlanden. In 1816, toen er nog geen' sprake was van meerdere of mindere gevechtswaarde. om de doodeenvoudige reden, dat men toen over geen enkele of te weinige ervaring beschikte, werd de bevoor rechting ingevoerd. Trouwens de reden van de bevoorrechting staat duidelijk vermeld in het betrekkelijke Gouvernements-besluit, het besluit van den Secretaris van Staat (Gouverneur-Generaal) dd. 5 November 1816 No. 10, waarbij de Ambonneezen in het leger gelijk gesteld worden met Europeanen, wat betreft soldij, voeding en kleeding, omdat zij, Christen z ij n d e (aldus de motiveering) steeds in alles met Europeanen gelijkgesteld waren en met dezen door elkan der in één bataljon konden dienen. Voorts verwijs ik naar het tarief, vastgesteld bij besluit van de Commissarissen-Generaal van 9 October i816 No. i5. De militaire literatuur wemelt van uitspraken in denzelfden geest, van deskundigen, en de duidelijke uiteenzetting van het verdeel-en heerschsysteem in het leger door den Majoor der Artillerie Holle op een vergadering van de Indische Krijgskundige Vereeniging op 6 Maart 1916 (tijdens een openbare behandeling van de militie- voorstellen in tegenwoordigheid en zonder eenige tegenspraak van het aanwezige Legerbestuur) geeft ten deze de algemeen heer- schende meening in het leger weer Dat de Regeering in Haar Memorie van Antwoord bij de algemeene beschouwingen die uitspraak diskwalificeert of beter gezegd, daaraan de waarde ontneemt door haar een „persoonlijke meening" te noe men, is een zienswijze, die, voor zoover ik weet, door het Leger niet wordt onderschreven. T en overvloede verwijs ik naar het Bataviaasch Nieuwsblad van 26 Juni jl., waar bovenbedoelde bewering van de Regeering, naar mijn meening, afdoende en met feiten weerlegd is De bedoelde uitspraak in die vergadering van zoo bij uitstel deskundige zijde, luidt 675

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 137