mandant zich verklaarde in een officieel advies tegen het instituut der Inlandsche officieren, omdat hij ze niet vertrouwdedat deze militie- voorstellen niet gericht waren tegen een buitenlandschen vijand. Wat moet, in verband hiermede beschouwd, begrepen worden uit de uitlating van de Regeering op pagina 6 van de Memorie van Antwoord, dat niets bekend is van een poging om betere elementen onder de Javaansche Inlanders tot het leger te trekken? Dat de behoefte aan die betere elementen nimmer zoo ernstig is aan den dag getreden? Mijnheer de Voorzitter! De veertigmillioenenmassa op Java en Sumatra levert elke kracht voor het leger, die gewenschtwordt! Maar het leger zocht hare krachten in de Minahassa, in Ambon, in Afrika, ja, Mijnheer de Voorzitter, bijna in Japan als de Japansche Regeering zich daartegen niet had verzet en zoekt ze thans met verdubbelde kracht, desnoods met terzijde stelling van physieke eischen onder de Timoreezen. Het legerbestuur smeet daar met handgelden en werfpremies aan kamponghoofden. Omdat deze rassen niet Mohammedaansch zijnOmdat het Leger bestuur deze beter vertrouwt. Christenen moeten er zijn voor de in bedwang houding van Java en Sumatra! Mohammedanen moeten er zijn voor alle eventualiteiten op Ambon, Ceiam, Timor, Borneo, Menado enz enz. En beide categorieën houden tevens elkander in het leger zeifin bedwang! Ziedaar de leer van de kern en het tegenwicht! En toen er in 1875 een te kort aan Ambonneezen dreigde, tracht te de Regeering ik heb het zoo even aangestipt te werven en- der Japannersniet onder |avanenEn dat bemantelt de Regeering door de mededeeiing op pagina 5 van Haar antwoord, dat hiermede zou beoogd zijn tot vermindering te komen van de sterkte der Europeanen, welke mededeeiing in strijd is met de mo tiveering van de machtiging des Konings, ^ooals deze omschreven is in het Indisch Militair Tijdschrift van 1873 op blz. 162. En wat voor waarde moet gehecht worden aan de meening van de Regeering (zie blz 7 van de Memorie), aai niet onvoorwaardelijk kan worden ingestemd met diegenen, die gelooven, dat de gevechts- waarde van de Atjehers, gelijk staat met die der Ambonneezen? Mijnheer de Voorzitter! Als er één volk in dezen archipel ge toond heeft dapper te zijn in de diepste beteekenis van het woord, als er één volk met zijn bloed en zijn leven bewezen heeft, dat het alles over had voor zijne onafhankelijkheid alles vrouwen, kinderen, huis en haard, en eigen geluk en levendan is het toch zeker het Atjehsche volk geweest. Onze Minahassische en Ambonneesche militairen hebben daar, tot de tanden bewapend met snelvuurkarabijnen en geschut, goed aangevoerd en goed georganiseerd, een verbitterden en wreeden strijd gevoerd tegen ongeorganiseerde, slecht bewapende en onvoldoend uitgeruste losse Atjehsche strijdbenden en hebben daar niettemin duizenden van hunne beste zonen zien sneuvelen. Zij vereeren die dooden als helden en gaan er trotsch op, dat zij de kompenie deze onschatbare offers hebben gebracht. 684

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 146