En naar aanleiding van de desbetreffende opmerkingen in ons jongste afdeehngsverslag zegt thans de Regeering, dat vastgesteld is dat sinds 1908 dergelijke handelingen niet meer hebben plaats gehadi k geloof niet. Mijnheer de Voorzitter, dat het legerbestuur en de Regeering van 1908 deze uitspraak, inhoudende de erkenning, dat zulks ïhJ, f -.W 6 v?orkwamzouden hebben onder schreven. En ik geloof evenmin, Mijnheer de Voorzitter, dat wan neer later de Indische geschiedenis eens door Indiërs zal zijn ge schreven die uitspraak van deze Regeering in deze Memorie van Antwoord zal worden gehandhaafd! Immers wanneer men aandachtig de politieke maandverslagen van de Hoofden van Gewestelijk Bestuur, zoomede de Koloniale Verslagen, bestudeert, dan ziet men, dat er nog op den huidigen dag in ge westen als Timor en op eilanden als Ceram stevig gevochten wordt Zoo stevig, dat een zekere heer Asymptoot, de bekende militaire schrijver, die zich indertijd veroorloofde schandelijk beleedigende artikelen over den Javaanschen soldaat in het Indisch Militair Tijd- schrift te schrijven, thans in het Aprilnummer 1919 van dat militaire periodiek zich op pagina 294 beklaagt, dat er - niettegenstaande er in het gewest Timor sedert 1910 voortdurend en soms vrij stevig gevochten wordt nog steeds geen decoraties worden uitgedeeld. Of er eenïg verband bestaat tusschen deze klachten degebeurte- nissen op het eiland Alor in de maanden Maart, April en Mei 1916 toen de eerste luitenant der infanterie M. H. Du Croo daar civiel en mi litair gezaghebber was, weet ik niet, hoewel ik het sterk vermoed. Dezen olficier gelukte het om van een bende van dertig met kle wang en pijl en boog bewapende bewoners van de bergkampong Nihing op Alor er 61 te doen sneuvelen en 111 gevangen te nemen terwijl aan onze zijde één Europeesch sergeant licht gewond werd door een springlans en er geen enkel schietwapen werd buitgemaakt. Deze cijlers staan zoo vermeld in de officieele maandverslagen van het jaar 1916, terwijl het Koloniale verslag van 1916 vermeldt rionr^enl^Hp eT1-4 we.rde" gedood- het cijfer dat aanvankelijk door den Resident van Timor in zijn maandverslag van Maart 1916 was vermeld! Ook het koloniale verslag van 1917 moffelt dezeverschrik kelijke cijfers weg en geeft het bewijs, dat de Indische bureaucratie desbewust dergehjke voorvallen aan het Nederlandsche volk onthoudt. i,pÜh Zh1* ejY.ust Mijnheer de Voorzitter, want het is mij be- kfnd- dat.een °E|C'er van Timor op deze moordpartij de aandacht vestigde in een artikel in het Bataviaasch Nieuwsblad van 16 September 1916, getiteld „de Politieke toestand op Aior" en dat hij met dat artikel, zich bekend makend als de schrijver gegaan is naar een ambtenaar van het departement van Binnen- ^rStUUK i5"1?.?11 ,buitenbezittingen, welke autoriteit den be- tr°kke,?offlc!er beloofde de zaak bij hoogerhand te zullen voorbrengen. Mijnheer de Voorzitter! Ik wil deze kwestie niet verder uitpluizen om 'dpt°tPPHop Mb°?k nie4 d0°!' tegenspraak gedwongen zal worden om dat te doen. Ik hoop dat niet, in het belang van den naam van het moederland als koloniale mogendheid. 687

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 149