Ik wil alleen nog de aandacht vestigen op het feit, dat in het jaar 1917 het koloniale verslag vermeldde: Op het eiland Alor viel een verhoogd godsdienstig leven on der de Mohammedanen waar te nemen, blijkbaar als gevolg van den door de Protestantsche kerk weder ter hand genomen zen- dingsarbeid. En als men dan bedenkt, dat die civiel en militair gezaghebber Asymptoot-Du-Croo dat Asymptoot en Du Croo dezelfde per soon zijn, is in een openbare vergadering van de Indische Vereeni- ging te 's Gravenhage geopenbaard—) in artikelen den lof verkon digde over de Timoreesche militairen, omdat zij geen Mohamme daan zijn(zie het Indisch Militair Tijdschrift van Januari 1915), dan verzoek ik hier mijne medeleden, en speciaal den heer Bergmeijer, eens te bedenken, wat die 50.000 Nederlandsche onder danen, bewoners van het eilandje Alor in hun verhoogd godsdienstig leven tot hun Heer bidden en hoe door hen een vreemde mogend heid als een reddende engel zou worden binnengehaald! Mijnheer de Voorzitter! Ik geloof met dit staaltje en met al het voorgaande en dat waaraan, indien mij de tijd gegeven wordt nog meerdere staaltjes kunnen worden toegevoegd! voldoende te hebben aangetoond, dat de mededeeling van de Regeering op blz. 5 onderaan van de memorie, dat sommige leden door hun wijzen op het misbruik, dat van de zending gemaakt wordt, de zending niet kennenvoldoende weerlegd is! Het gaat hier niet tegen de zending als zoodanig, niet tegen de Christelijke leer—men behoeft den heer Bergmeijer maar eens aan te zien en aan te hoorerx om onmiddellijk te weten, dat deze leer de meest zachtaardige is ter wereld maar het gaat over het misbruik, dat in het leger van dien godsdienst gemaakt wordt! En ook buiten het leger, door het kolo niaal imperialistische gezag! Mijnheer de Voorzitter! Ik ben aan het eind van mijne algemeene beschouwingen gekomen. De Regeering doet een beroep op den Volksraad en zegt op pa gina 1 v°an de Memorie van Antwoord, dat indien wordt besloten tot het in het leven roepen van een werkelijk verdedigings-leger, de Regeering rekent op de medewerking van den Volksraad ten einde te bereiken, dat dit leger in alle opzichten voor zijn taak kan worden voorbereid. Mijnheer de Voorzitter, de Regeering, die zelf Haar vertrouwen aan de verschillende elementen van het leger onthoudt en de leden van den Volksraad herhaaldelijk in ontwijkenden en halfslachtigen zin antwoordt op door hen gestelde op den man af gerichte vragen, vraagt vertrouwen zonder dit zelf te kunnen of te willen schenken^ Dat is een verzoek, Mijnheer de Voorzitter, dat van veeleischen- den aard is. A Zoolang de Regeering niet ronduit en openlijk erkent, dat er in het Leger een rascriterium bestaat, dat men op de meest hatelijke wijze de verschillende rassen en godsdiensten tegen elkander uitspeelt als kern en als tegenwicht zoolang de Regeering niet ronduit en openlijk erkent, dat dit „divida-et-impera-systeem", dateerende 688

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 150