Tolstoi verhaalt verder, dat de man een oogenblik perplex
stond en niet wist wat te antwoorden. Ten slotte zegt hij:
„Zeg mijnheer, ken jij onze bepalingen niet".
En zoo zal het in de gevangenis ook gaan
De beste menschen, de eerlijkste chefs, de uitstekendste onder
geschikten moeten dergelijke verschrikkelijke dingen wel doen, om
dat het stelsel het eischt.
Ten slotte nog een enkele opmerking over het verschil, dat ge
maakt wordt in de gevangenis tusschen officieren, onderofficieren
en soldaten.
De Memorie van Antwoord maakt er een opmerking over en zegt,
dat verschil moet worden gehandhaafd, zoolang de betrokken per
soon niet is gedegradeerd.
Ik wil gaarne toegeven, dat het verschil zou gehandhaafd kunnen
worden door gescheiden opsluiting, zooals nu al het geval is, maar
ik meen, dat niet kan worden gehandhaafd, dat wanneer een officier
van wien veel meer verantwoordelijkheidsgevoel, eerlijkheid en op
voeding verwacht kan worden, in de gevangenis terecht komt, men
hem een vrij aardige kamer, een soort paviljoentje verleent en hem
toestaat eten uit het hotel (ik weet niet, of het lekker is, want ik
heb het niet geproefd), te Tjimahi te betrekken.
Dat mag niet gehandhaafd worden.
Wanneer een militair iets misdoet tegen de militaire wetten, heeft
hij de gevolgen daarvan te ondergaan.
Ik zou willen zeggen, dat men een officier zwaarder moet straffen,
maar het gaat niet aan, dat men hem, wat comfort en voedsel be
treft, groote voorrechten verleent boven den lageren militair.
Er staat in de Memorie van Antwoord, dat het werkelijk waar is,
dat na het bezoek van de Volksraadsleden, die de gevangenis heb
ben bekeken, de stemming onder gevangenen minder goed is ge
worden.
Ja, dat is onze schuld niet, dat heb ik aan het begin van mijn
rede reeds medegedeeld.
Als er iemand schuldig is, dan is het de Legercommandant, die
ons heeft toegestaan daarheen te gaan.
De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en
Hoofd van het Departement van Oorlog: Ik was van plan om mor
gen ronduit te zeggen, dat het werkelijk mijn schuld is, dat ik te
goed ben geweest om het bezoek toe te staan.
De heer Stokvis: Dan dank ik den Legercommandant toch,
dat hij zijn goed hart heeft laten spreken.
De heer Abdoel Moeis: Mijnheer de Voorzitter 1 Ik ben aan
vankelijk niet van plan geweest om te spreken, om de eenvoudige
reden, dat ik, als Indisch nationalist toch tegen de legerbegrooting
zal stemmen, omdat ik overtuigd ben, dat het Indische leger, zooals
het nu is, enkel een werktuig is in de handen van de overheer-
scheis en omdat elke poging van de zijde der overheerschten, die
692