druk, alsof ik in Holland geen tegenspraak zou hebben laten hooren,
maar mij ertoe bepaald zou hebben op andere plaatsen andere za
ken, verband houdende met politieke rechten voor een Inlander, te
verkondigen.
Deze opvatting, Mijnheer de Voorzitter is minder juist. In vele
vergaderingen, bijgewoond door politieke personen in Nederland,
stond kapitein Rhemrev als tegenstander tegenover mij, vooral toen
hij beweerde, dat Indië de dobber is, waarop de Nederlandsche
welvaart drijft. Mijnerzijds is toen geantwoord, dat zoolang Indië
als de dobber beschouwd wordt, waarop de welvaart van Neder
land drijft, Nederland zich geen illusie behoeft te maken, dat Indië
met medewerking van Inlanders voor Nederland weerbaar zal wor
den gemaakt Wanneer Nederland nog langer van de ijzeren vuist
misbruik maakt om een volk van 5Ü millioen zielen uit te buiten
en eventueel te dwingen handlangers te worden van Nederland om
Nederlandsche belangen te verdedigen, dan zal Nederland bemer
ken, dat mijn ras een ras is, dat niet uit geboorte een laffen aard
bezit, doch dat het een ras is, dat stelselmatig door onderdrukking
achteruit is geraakt op militair gebied. Wanneer men mocht pro-
beeren het tegen eigen wil soldaat te doen worden, dan zal Neder
land ondervinden, dat de karabijnen niet enkel nuttig zullen zijn
om den buitenlandschen vijand te verdrijven, doch ook, zoo noodig,
tegen Nederland gericht kunnen worden.
Mijnheer de Voorzitter! Het deputatielid Rhemrev is door ons
uitgestooten geworden uit de deputatie, zooals den heeren bekend
zal zijn. Voor de laatste maal heb ik den heer Rhemrev bestreden
ter vergadering aan boord van het schip „Noordam", waar door hem
dingen werden verkondigd, die lijnrecht indruischten tegen onze
bedoeling. De vergadering was van dien aard, Mijnheer de Voor
zitter, dat de heer Rhemrev precies hetzelfde deed als wat thans
ons geacht medelid, Overste Pabst, doet nl zijn biezen pakken uit
overweging „die kerel verveelt mij".
De heer Rhemrev verdween toen naar het bovendek om het debat
daar voort te zetten in een kring van hoofdofficieren, waar hem
echter te verstaan werd gegeven, dat zijn houding in het debat met
mij allerbedroevendst was.
Mijnheer de Voorzitter! De heer Teeuwen kan dus weten, dat alles,
wat de heer Rhemrev beweerde, ons niet onverschillig liet. Den
heer Teeuwen zij vervolgens nog aanbevolen de lezing van de bro
chure van den heer Van Hinloopen Labberton „Hoor en Wederhoor",
van mijne serie artikelen in dc „Neratja". Dan moge ik den heer
Teeuwen nog herinneren aan het beruchte duel, dat plaats zou heb
ben tusschen de heeren Rhemrev en Van Hinloopen Labberton en
aan het strafgeding tegen den heer Van Hinloopen Labberton we
gens beleediging van den heer Rhemrev.
Mijnheer de Voorzitterl De heer Teeuwen kan ervan overtuigd
zijn, dat de Indische nationalisten naar Holland gingen niet om hun
volk te verkoopen ter wille van de actie van enkele personen in
Indië, maar alleen om de belangen van het Indische volk te beplei
ten en te behartigen. Ik hoef hier mijn idee omtrent de houding
694