van Insulinde ten opzichte van „Indië Weerbaar" niet uiteenzetten, toen het elk aanbod van het comité van de hand wees. Wij S.I. menschen hebben ons op een ander standpunt gesteld en toen men van plan was in Holland te betoogen, dat het Indische volk bij een weerbaar Indië belangen heeft en als goed Indischman, als nationalist, voelde ik mij geroepen aanwezig te zijn teneinde onze belangen te verdedigen. Misleiding was hierbij buitengesloten, hetgeen zekere persorganen wel in twijfel willen trekken. Een ieder wist het b:staan van de motie der Centrale Sarekat Islam, een motie, die later voor een diplomatieke motie is uitgescholden die reeds aan het Comité was aangeboden en o.a. in de Locomotief was gepubliceerd, en waarin uitgedrukt stond, onder welk voorbehoud de Centrale Sarekat Islam wenscht mee te doen aan de actie van Indië Weerbaar. De beraadslaging wordt verdaagd en de vergadering gesloten. Vergadering van Donderdag 3 J u 1 i 1 9 1 9. De Voorzitter: Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van onderwerp 1, de begroo ting van Nederlandsch-Indië voor het dienstjaar 1920, afdeeling IX, Departement van Oorlog. De heer Pabst: Mijnheer de Voorzitter! Sedert jaren sukkelen wij hier met een weermacht, waarvan eigenlijk ieder overtuigd is, dat zij niet in staat is de bestaande orde van zaken te handhaven tegen een mogendheid, die het erop gezet heeft dit eilandenrijk te veroveren; wel is er voortdurend gewerkt aan verbetering en zijn ook nu en dan belangrijke verbeteringen tot stand gekomen, doch het geheel bleef onbevredigend. Dat men niet sneller en krachtiger aan de volmaking van onze weermacht gewerkt heeft, was een gevolg van den overigens zeer lofwaardigen drang tot zuinigheid, maar ook hier is bewezen, dat de zuinigheid de wijsheid bedriegt, want wanneer het resultaat beneden de verwachting is, wanneer men veel geld uitgeeft aan een weermacht, die geen redelijke kans geeft op overwinning, is dit geldverspillen en dit is in geen enkelen geordenden Staat toelaatbaar. De begrooting, die thans in behandeling is gekomen, geeft geen uitzicht op afdoende verbetering in afzienbaren tijd. Dit is zeer be grijpelijk, want zoolang men niet weet, wat men aan den volkeren bond heeft, en niet weet, welke militaire gevolgen het toetreden tot dien bond voor den betrokken staat hebben kan, is afwachten de boodschap, kan men niet anders doen dan den bestaanden toe stand handhaven. Dit is ook het standpunt, waarop de Minister van Koloniën zich gesteld heeft in de Memorie van Antwoord betrekkelijk de Indische begrooting voor 1919 aan de Tweede Kamer. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat het reeds thans overwegen van sommige maatregelen, zooals b.v. de invoering van dienstplicht voor de inheemsche bevolking, voorbarig zou zijn, want wanneer het overleg tusschen den Volksraad en de Regeering afgeloopen is, 695

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 157