zal de internationale toestand zich wel zoodanig hebben opgehelderd, dat men weet, of men al of niet tot de invoering daarvan besluiten moet, of de uitvoering van dergelijke maatregelen nog noodig is of niet. Maar daar staat tegenover, dat de Memorie van Antwoord mij nog niet ervan heeft kunnen overtuigen, dat sommige posten op deze begrooting thuis hooren. Ik heb het oog op de f 40.00C uitgetrokken tot verdere afwerking van de z g. reorganisatie der Artillerie, welke in Holland nog in behandeling is, ik heb het oog op de verbetering van de officiers opleiding bij de barisans en het legioen van den Mangkoenegoro en denk ook aan de uitbreiding van het Departement van Oorlog. Ik stel op den voorgrond, dat wanneer het geldt een zuiver ver- dedigingsleger, ik absoluut niets daartegen zou hebben, maar zoolang nog niet beslist is, of wij dezen kant zullen opgaan, had ik het meer rationeel gevonden de posten te brengen op een aanvullingsbegrooting, wanneer de beslissing daarover was gevallen. Later, aan het slot van mijne redevoering, hoop ik op deze zaak nog even terug te komen. Ik heb zooeven gezegd, dat men thans nog niet weet, wat men aan den volkerenbond heeft, "welke militaire verplichtingen Nederland zal moeten aanvaarden, wanneer het tot den bond toetreedt. Ik ben daaromtrent niet buitengewoon optimistisch gestemd. De ondervinding heeft geleerd, dat wanneer kleine Staten met groote Staten samengaan, dit eerstgenoemden, d.w.z. de kleine Staten, gewoonlijk duur te staan komt. Het zou mij niet verwonderen, Mijnheer de Voorzitter, wanneer later blijkt, dat het aandeel, dat wij, d.w.z. Nederland enNederlandsch- Indië, in de toekomstige bondspolitie voor onze rekening zullen moeten nemen, althans ter zee, grooter zal zijn dan hetgeen wij bezaten voor den aanvang van den oorlog. Ik ben in die meening versterkt door hetgeen ik in een Singapo- resche krant heb gelezen omtrent de sterkte van het Engelsche eska der in het verre Oosten, zooals dat bepaald is, nadat de wapenstil stand werd gesloten, en het zou wel kunnen gebeuren, Mijnheer de Voorzitter, dat in dat geval de invoering van dienstplicht onder de bevolking van deze gewesten de eenige bruikbare oplossing van het moeilijke personeelsvraagstuk zal blijken te zijn. Ik zal hier verder niet op ingaan, maar alleen de hoop uitspreken, dat ook na het toetreden tot den Volkerenbond de eigenaardige toestanden in het verre Oosten, die hemelsbreed verschillen van die in Europa, op hunne juiste waarde zullen worden geschat. Indien de omstandigheden leiden, zegt de Memorie van Ant woord, tot het in het leven roepen van een werkelijk verdedi- gingsleger, rekent de Regeering op de medewerking van den Volks raad, teneinde te bereiken, dat dit leger in alle opzichten voor zijn taak kan worden voorbereid. Ik sluit mij daarbij van harte aan, en ik hoop zelfs, dat de Volks raad zijn medewerking zal weigeren, wanneer geen zekerheid bestaat, dat het te scheppen verdedigingsleger in alle opzichten, in samen stelling en materieel, niet zal ten achter staan bij andere legers van dezelfde sterkte. 696

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 158