een jurist willen hebben. Nu weet ik, dat het aantal juristen ge ring is, wij hebben er veel le weinig, en dan zou men als over gangsmaatregel eerst een officier kunnen nemen. Bij de samenstelling van het Departement van Oorlog komt roe een andere zaak ter sprake, n.l. de directie van de Artillerie-inrich tingen in Indië. Blijkens de Memorie van Antwoord is de R>gee- ring het niet eens met den heer Brukker, die over dit onderwerp in Koloniale btudiën" heeft geschreven; Zij merkt o.a. op, dat het Nederlandsche voorbeeld, waar de Artillerie-inrichtingen niet staan onder de inspectie van de Artillerie, maar rechtstreeks onder den Minister van Oorlog en bovendien onder een Raad van des kundigen, niet tot navolging wekt. Nu is de Memorie van Antwoord op dat stuk niet zeer positief en daarom zou ik graag willen, Mijnheer de Voorzitter, dat men om nadere gegevens vraagt omtrent de ondervinding, welke gedu rende den oorlog met de Nederlandsche organisatie is opgedaan. Natuurlijk, als het blijkt, dat die organisatie tot teleurstelling aan leiding heeft gegeven, zou het verkeerd zijn hier van die ervaring geen partij te trekken. Verder spreekt de Memorie over het nut van een buiten die inrichtingen staanden invloed, die noodm was om een einde te maken aan den sedert jaren bestaanden ach terstand; dit argument schijnt mij meer van incidenteelen dan van principieelen aard te zijn en ik ben geneigd, Mijnheer de Voorzit ter, eruit op te maken ik hoop ten onrechte dat de leiding van den Artillerie-Constructiewinkel te Soerabaja een tijdlang in minder krachtige handen is geweest en het legerbestuur ge; ruik heeft ge maakt van een buiten de inrichting staanden invloed, in casu den inspecteur van de Artillerie, om verbeteringen te krijgen. Om niet misverstaan te worden, wil ik erbij voegen, dat die inspecteur van de Artillerie krachtens zijn instructie met het toezicht belast is od r Maar, Mijnheer de Voorztter, wanneer ik goed in gelicht ben, is de achterstand op den artillerie-constructiewinkel nog heel groot. De verdere werkzaamheden, welke volgens de Memorie van Antwoord aan dien „invloed" te beurt vallen, kunnen m i even goed, zoo niet beter, verricht worden door een algemeene directie over de Artillerie-inrichtingen, welkende rechtstreeks onder den Chef van het Departement van Oorlog. Het wil er bij mij niet in dat de inspecteur van een wapen, dat alleen door eenige histori sche banden aan onze groote reparatie-ateliers verbonden is doch in den legenwoordigen tijd er in het wezen van de zaak even veel mede te maken heeft als bijv. de Infanterie of de Genie nu juist de aangewezen autoriteit is tot het voeren van de algemeene directie. ben andere zaak van grooten invloed vormen de mutaties onder het personeel. De Memorie van Antwoord erkent, dat de persoon lijke promotie-belangen van de betrokken officieren oorzaak zijn van die mutaties en dat ook de Regeering dit een nadeel acht, blijkt uit het streven om die officieren zoo lang op de inrichtingen te houden, als maar eenigszins vereenigbaar is met die promotie-be- angen. Maar dan rijst de vraag: waarom geen verandering daarin aangebracht? Waarom van de officieren, die toch heelemaal ineen 700

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 162