Het komt mij voor, dat de heer Teeuwen een openstaande deur
heeft getracht in te trappen. Wanneer de Regeering reeds gezegd
heeft, dat Zij in principe het met de zaak eens is, was het naar
mijn meening vruchtbaarder geweest, wanneer gesproken werd over
de motieven, die de Regeering er toe geleid hebben, om niet op
staanden voet de rassengelijkheid in het leger in te voeren. Die
motieven zijn, dat de Regeering voorloopig niet wilde tornen aan
historisch geworden rechten, en bovendien de hooge kosten.
Reeds verleden jaar is de Regeering tegemoet gekomen aan de
zeer gerechtvaardigde klacht van de Javaansche militairen, door
eenige soldij-verhooging in te voeren, maar ik betreur het, dat bo
vengenoemde motieven bestaan, waardoor de gelijkheid niet oogen-
blikkelijk kan worden ingevoerd. In elk geval is het niet noodig
hier van voren af aan over de rassengelijkheid te spreken, waarvan
iederen overtuigd is, dat zij moet komen en daarom heeft de rede
voering van den heer Teeuwen op mij een zonderlingen indruk
gemaakt. Ik kan het niet helpen, dat deze rede mij toe lijkt be
stemd te zijn voor de galerij. Wanneer men met euveldaden te
voorschijnt komt uit den tijd der Portugeezen, uit 1816, 1819, 1875
enz, enz. ik kan al de genoemde jaartallen niet onthouden
zonder te wijzen op wat reeds tot stand is gebracht, krijg ik allicht
den indruk, dat de bedoeling was menschen van verschillend ras
die thans prettig met elkaar samenwonen, tegen elkaar op te zetten.
Wil men misschien op die wijze het verdeel- en heerschsysteem
in het leger toepassen Ik hoop, dat ik mij vergis, het zal een ge
ruststelling voor mij zijn, als de heer Teeuwen even mij het tegendeel
verzekert, maar ik maak mij sterk, dat ook anderen dien indruk
hebben gekregen.
De heer Soselisa: Mijnheer de Voorzitter! Bij de bespreking
van de IXe Afdeeling der begrooting past het mij een woord van
dank te uiten aan Zijne Excellentie den Legercommandant voor de
bereidwilligheid, om mij te allen tijde een onderhoud toe te staan,
waar het geldt het voorbrengen van wenschen en grieven der Am-
boneesche militairen i.e. van mijne landgenooten.
Het behoeft wel niet gezegd, dat ik van die bereidwilligheid al
spoedig gebruik heb gemaakt, en ik moet hier verklaren, dat het
resultaat van het onderhoud, dat ik ter zake met den Legercom
mandant gehad heb, welk resultaat is neergelegd in eene nota,
die ik van Zijne Excellentie ontving mij tot dankbaarheid heeft
gestemd.
Dankbaar, omdat aan die wenschen en grieven door Zijne Excel
lentie, voor zooveel mogelijk, tegemoet is gekomen, of daaromtrent
een onderzoek harerzijds is toegezegd, in verband waarmede ik
Zijne Excellentie hier het verzoek doe, mij t.z.t met den uitslag van
dat onderzoek in kennis te willen stellen, maar ik moet er al dadelijk
aan toevoegen, dat bovenbedoeld resultaat mij ook bitter heeft
gestemd.
Mijnheer de Voorzitter! Ik behoef U niet te zeggen, wat zooal
in mij is omgegaan. Men moet met de soldaten meevoelen en mee-
705