leven, meer nog, een vertrouwen over en weder hebben, een ver trouwen, dat zich ten slotte openbaart in eene hartelijke toegene genheid, die men elkander toedraagt, om tot de overtuiging te komen, hoe pijnlijk het je moet stemmen, te beseffen, hoe dikwijls, in strijd met de goede bedoelingen van het Legerbestuur, in strijd ook met de militaire voorschriften, ten opzichte van de mindere militairen door de boven hen gestelden gehandeld werd en wordt. Een paar voorbeelden slechts, ontleend aan de hoogerbedoelde nota van den Legercommandant, om de juistheid mijner bewering te staven. Een der wenschen der Amboneesche militairen betrof het afschaffen van de verstrekking van toelatingskaarten aan gehuwde vrouwen. En wat zegt nu het antwoord van den Legercommandant? „Art. 132 van het Reglement op den inwendigen dienst der „infanterie—gelijkluidend met het overeenkomstig artikel voor de „overige wapens-schrijft het gebruik van toelatingskaarten alléén „voor ten aanzien van huishoudsters en bedienden van de on derofficieren, korporaals en manschappen, dus niet voor gehuwde „vrouwen". Mijnheer de Voorzitter! Ik weet, dat, ondanks dit pertinente voor= schrift, op sommige garnizoensplaatsen, zooals te Bandoeng en Tji- mahi, eerst heel kort geleden de verstrekking van bovenbedoelde toelatingskaarten werd afgeschaft, maar op andere plaatsen worden nu nog toelatingskaarten van gehuwde vrouwen gevorderd. Het is daarom, dat ik met klem bij Zijne Excellentie moet aan dringen, ter zake een onderzoek te doen instellen, en de militaire autoriteiten er op te doen wijzen, dat zij voor eene stipte opvol ging der voorschriften hebben te waken en doen waken. Nog een ander voorbeeld. Het betreft het verzoek van de Amboneesche militairen, om hun vrouwen vrijstelling te verleenen van de door haar in de kampe menten verrichte werkzaamheden, als het reinigen van W. C„ het schoonmaken van den loods enz. Het antwoord, dat'ik van den Legercommandant ontving, luidde: „De vrouwen hebben in de kampementen geen (ik leg hierop „den nadruk) andere diensten te verrichten dan het schoonhouden „van de vrouwenloods, waartoe dagelijks enkele vrouwen kunnen „worden aangewezen. N.h v bestaat tegen deze regeling geen „overwegend bezwaar (art. 137a I.D.). „Wel kunnen kleine vergrijpen (zie art. 1341 D.) worden bestraft „met het doen reinigen van lokalen, die door vrouwen of kinderen „verontreinigd zijn, doch daaronder valt niet het reinigen van W. „C. (ook hierop leg ik den nadruk) en dergelijke. Bovendien „is bij de toepassing van art. 134 I.D. de commandant verplicht „z.m. rekening te houden met de positie van wettig gehuwde „Europeesche en Amboneesche (niet van Inlandsche) vrouwen". Ook te dezen opzichte zou ik Zijne Excellentie willen verzoeken, aan bedoelde, der vrouwen ongeoorloofd opgedragen werkzaamheden wel spoedig een einde te maken. 706

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 168