Mijnheer de Voorzitter! Vergun mij nog een terugblik op het verleden, en in herinnering terugroepen, wat nog niet heel lang geleden te Meester-Cornelis heeft plaats gehad, de verstrekking nl. van zoogenaamde sagobroodjes (broodjes, hard als steen, oneetbaar) aan een deel der Amboneesche militairen te Meester- Cornelis, welke verstrekking zooveel stof in de gelederen dier militairen heeft opgejaagd en ten gevolge heeft gehad, dat vijf hunner zijn ge deserteerd. Uit een onderhoud, dat ik ter zake met den Legercommandant gehad heb, is mij gebleken, dat ook hier, in strijd met de goede bedoeling van Zijne Excellentie, door den betrokken compagnies commandant gehandeld is. Mijnheer de Voorzitter! Het godsdienstig geloof heeft den Am bonees leeren berusten. Hij klaagt niet licht, maar indien hij mocht klagen, dan is de klacht eene gerechtvaardigde klacht. En zoo voert, hetgeen ik hier heb aangeroerd, mij van zelf, in de eerste plaats tot de vraag aan Zijne Excellentie, of zij, naar aanleiding van de klachten, welke kort geleden door den vertegenwoordiger der Amboneezen te Malang, zooals hij mij schreef, bij haar zijn voorgebracht, reeds een onderzoek ter zake heeft doen instellen, zoo ja, wat het resultaat van dat onderzoek is geweest, en welke maatregelen, ten opzichte van de schuldigen, door haar zijn getroffen. In de tweede plaats voeren de klachten mij tot de treurige bekentenis, dat er ook onder de Amboneesche militairen eene minder opgewekte stemming heerscht, eene bekentenis, waartoe ik gebracht ben door mijne nauwe aanraking met die militairen te Weltevreden, Meester-Cornelis, Tjimahi en Bandoeng, eene bekentenis, ook ge grond op de ervaring, door mij opgedaan tijdens mijne reis naar de verschillende garnizoensplaatsen in Midden- en Oost-Java, maar eene bekentenis en dit mag ik met blijmoedigheid constateeren die echter niet afdoet aan het feit, dat zij hun plicht kennen en nimmer zullen verzaken in de uren des gevaars, hun plicht nl. jegens Nederland en het Vorstenhuis van Oranje. Wij, volksleiders, zullen hen in deze voorgaan, indachtig aan den eed, dien wij vóór U, Mijnheer de Voorzitter, bij het aanvaarden van het lidmaatschap van den Volksraad hebben afgelegd, den eed o.m. van trouw aan den Koning. Wij zullen hen voorgaan, laat ik het herhalen, vasttestaan in ons beginsel, ondanks de heftige aanval len, die wij van zekere zijde hebben moeten verduren, en wellicht nog zullen moeten verduren. Maar daartegenover staat, dat ook wij van Nederland en de Regeering verlangen, dat aan onze rechtmatige wenschen en ver langens zal worden voldaan. Thans eene verklaring, Mijnheer de Voorzitter, voor de minder gunstige stemming onder de Amboneesche militairen, die hoofdzakelijk haar grond vindt in verschillende toestander; in het leger. Heb ik reeds gewezen op het feit, dat vaak in strijd met de goede bedoelingen van het legerbestuur en de militaire voor schriften, door de militaire autoriteiten, gehandeld werd en wordt, 707

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 169