het zij mij thans vergund de bijzondere aandacht van Zijne Excellentie te vragen voor hetgeen door de Amboneesche onderofficieren bij mij schriftelijk is voorgebracht - Ik citeer slechts het voornaamste uit hun desbetreffend schrijven. „De'', aldus de Amboneesche militairen, „door het Legerbestuur gestelde eisch van kennis der Nederlandsche taal voor bevorde ring tot sergeant der 1ste klasse is zeer zeker toe te juichen, maar zulk een eisch is voor ons, die jaren lang 20 jaren en meer in dienst zijn, gelijk een straf. „Immers staat de Hollandsche taal bekend als een der moei lijkste talen. „Hoe kan men nu van ons eischen, dat wij nu in onze oude dagen die taal gaan leeren. „Al gaf men ons een 5 a 6 jarigen cursus in de Nederlandsche taal, dan kenden wij ons die taal toch nog lang niet eigen maken. ,,Toen in 1917 vele Europeesche onderofficieren den dienst verlieten, tengevolge waarvan een groot incompleet van deze categorie van onderofficieren ontstond, werden de ontstane vaca tures door de niet-Europeesche onderofficieren (Amboneesche onderofficieren) vervuld. „De door het legerbestuur gestelde eisch van kennis der Ne derlandsche taal zal oorzaak zijn, dat wij door de voorgenomen invoering van het stelsel sergeant le en 2e klasse, onherroepelijk onder de categorie van sergeanten der 2e klasse zullen worden gerangschikt en tengevolge daarvan ondergeschikt aan de sergean ten der 1ste klasse, die vermoedelijk zullen bestaan uitjongelieden, die in leeftijd misschien niet zooveel jaren tellen als ons aantal dienstjaren „Het wil ons voorkomen, dat bovenbedoelde eisch voor ons een bron van verdriet zal zijn. „Gaf men ons Hollandsch onderwijs, toen we nog klein waren, dan zouden we met vreugde die taal als onze voertaal bezigen, en zeer zeker aan dien gestelden eisch voldoen. „De lessen aan de kaderschool voor niet-Europeesche onderoffi cieren, waren op dezelfde leest te schoeien als die voor Europeesche onderofficieren, opdat de indeeling van Europeesche sergeanten, met uitzondering van sectiecommandant enz., bij de Amboneesche compagnieën niet meer zou behoeven plaats te hebben, daar de door onze Europeesche Collega's te presteeren arbeid dan door ons zou kunnen worden verricht". Er zijn nog andere punten ter sprake gebracht, doch ik zal, om mij te bekorten, en indien de Legercommandant het moge goed vinden, die punten bij Zijne Excellentie schriftelijk voorbrengen. Verder wensch ik niet te spreken of in wijdloopige beschou wingen te treden over „bezoldiging, huisvesting, weduwen- en „weezenfonds en diensttijd voor toekenning van pensioen der mi- „litairen", omdat, voor wat aangaat de bezoldiging, ik niet vooruit wensch te loopen op de spoedig te verwachten voorstellen der be trokken commissie, welke voorstellen den Volksraad toch in han den zullen worden gesteld, voor zooveel betreft de huisvesting, reeds 708

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 170