in de vorige zitting en ook door de pers op verbetering daarvan is aangedrongen en ook op de begrooting van dit jaar daarvoor fondsen zijn uitgetrokken, en voor wat aangaat de laatste twee punten, door den Legercommandant voorstellen ter zake zijn toegezegd. Alleen zou ik nog de aandacht willen vragen voor een verzoek nl. om aan de weduwen en weezen van de militairen bij hun te rugkeer naar hun vaderland, voor zooveei betreft de reis over land, marschvoeding te verstrekken en huisvesting te verkenen. Zooals het nu gaat, trekt het Binnenlandsch Bestuur zich hun lot in zoover-aan, dat het hun slechts voorziet van eene spoorkaart. Moge dit verzoek, evenals andere, bij Zijne Excellentie den Le gercommandant ingang vinden. De heer Waworoentoe. Mijnheer de Voorzitter! Na de al- gemeene beschouwingen van de "heeren Radjiman, Schumann en Djajadiningrat, heb ik het niet noodig geacht nog bij de algemeene beschouwingen te spreken. Immers deze geachte sprekers hebben gedachten, wenschen en behoeften ook der volken van Celebes en de omliggende eilanden in welsprekende en duidelijke bewoor dingen geformuleerd en den vinger op de wondeplekken gelegd. Het zij me echter vergund, Mijnheer de Voorzitter, in eenige afdeelingen, w o. deze afdeeling Oorlog het woord te voeren. Verwijzende naar hetgeen ik 20 juni 1918 in de 6e vergadering en in de 13e vergadering van 28 Juni t.v. heb voorgebracht, acht ik het niet noodig er weer op terug te komen. (Zie Handelingen Eerste gewone zitting 1918, biz. 2C9, 546 en 547). Omdat de Regeering daarna is overgegaan tot het instellen der com missies tot herziening der bezoldiging, voeding en huisvesting van het militair personeel, heb ik in de najaarszittingen van October en November 1918 genoemde onderwerpen niet meer ter tafel gebracht. Ik achtte, en acht nog, beter geduldig af te wachten tot de voor stellen van die verschillende commissies middels Z. E. den Leger commandant en de Regeering aan den Volksraad voorgelegd worden. Door alle Minahassers werd verwacht, dat eindelijk na vele jaren, ook in het leger gebroken zoude worden met het onderscheid tusschen „blank en bruin" met het „meten met twee maten", en niet langer alle Inlandsche militairen, dus ook de Minahassische, bij dezelfde dienstprestaties veel lager blijven bezoldigd dan hun collega's, zonen van Europa, West-Indië en Afrika, of, degenen, die een Inlandsche tot moeder hebben, maar erkend door den Europeeschen vader. In deze voorjaarszittingen wordt door de Regeering in haar Memorie van Antwoord op de in de afdeelingen van den Volksraad gedane vragen geantwoord (stuk 34, onderdeel j pag 1)\ „Volledigheidshalve moge nog vermeld worden, dat alle „militairen, op Java in de gelegenheid zijn gesteld om hunne „wenschen, schriftelijk aan de commissie kenbaar te maken, „waarbij desgewenscht door hun chefs hulp is verleend. Hiervan „is ook door Amboneezen en Minahassers een ruim gebruik „gemaakt, zoodat de commissie, in zake de wenschen en ver langens van de tot even genoemde groepen behoorende militairen, „uitvoerige gegevens hebben bereikt". 7G9

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 171