Legercommandant. Bandoeng. In het belang Minahassische militairen neemt ondergeteekende de vrijheid Uwe Excellentie in overweging te geven commissie herziening tractementen aanvullen met een der Minahassische officieren. Door benoeming Turangan zijn belangen Minahassers onvol doende verzekerd. LAOH, lid Volksraad. Tien dagen later, n.l. op 22 November 1918, ontving ik een schrijven gedagteekend 21/11—1918, afkomstig van het Hoofdkwartier, van den volgenden inhoud Deze korte en besliste afwijzing was voor mij eenigszins onver klaarbaar. Dat de benoeming van meergemelde commissie door de Regeering heeft plaats gehad, is mij natuurlijk niet onbekend. Slechts om allen indruk te vermijden van passeering van het Leger bestuur, van wie de voordracht was uitgegaan, besloot ik om mij terzake niet rechtreeks tot de Regeering te wenden, wat ik thans betreur, aangezien ik de overtuiging heb, dat dit billijk verzoek zeer zeker door de Regeering in gunstige overweging zou zijn genomen. Mijnheer de Voorzitter, zooeven zeide ik reeds, dat de afwijzende beschikking op mijn telegrafisch voorstel mij onverklaarbaar scheen. De Memorie van Antwoord heeft thans echter daarin klaarheid gebracht. „Noch door genoemde vereeniging, noch door het betrokken lid zelf is eenig bezwaar tegen zijne benoeming ingebracht", aldus lees ik in de Memorie van Antwoord. Uit deze verklaring is mij duidelijk gebleken, dat alleen een verzoek van de zijde van de „Perserikatan Minahassa" of van het betrokken lid zelve, bij het Legerbestuur eenig succes zou kunnen uitoefenen. Een daartoe strekkend verzoek van een lid van dezen raad, van iemand die voortgesproten is uit het volk, waarom het hier gaat, die in zeer nauwe relatie staat met meergemelde vereeniging, dit laatste kan het Legerbestuur niet on bekend zijn, die zijn taak wilde opvatten geheel in overeenstemming met de bij de installatie van dezen raad o.m. uitgesproken rede van den Landvoogd, waarbij Z E. den plicht van de inheemsche leden van dezen raad zoo helder uiteen heeft gezet met de woor den: „Degenen onder U, die tot de inheemsche bevolking dezer „gewesten behooren, zullen de nooden en behoeften dier bevolking „het best kennen en daarop de aandacht vestigen. Het zal Uw „plicht zijn de belangen Uwer landgenooten voor te staan en de „verbeteringen aan te geven, die U als vrucht van nauwgezette „overweging noodzakelijk voorkomt", bleek niet voor overweging vatbaar te zijn, ja men achtte het niet eens noodig daarvan melding te maken in het wederwoord van Regeeringszijde. Wegens plaatsgebrek niet opgenomen. Red. 717 1. M. T. 45 1919.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 179