De proefnemingen bovenbedoeld zijn niet met paarden genomen,
maar in hoofdzaak met ratten en varkens, omdat het bij deze dieren
met hun snellere voortplanting veel gemakkelijker is eenige genera
ties te observeeren. Dit neemt echter niet weg, dat men zich van
de uitkomsten daarvan rekenschap moet geven, daar de algemeene
wetten der voedingsleer voor alle zoogdieren dezelfde zijn.
Nu bevatten in het algemeen planten met veel blad, o.a. lucerne,
stoffen, welke in geringe hoeveelheden toegevoegd aan rantsoenen,
waarop proefdieren zich minder goed houden (zonder dat er sprake
is van ondervoeding), instaat zijn dergelijke dieren weer den normalen
groei te doen volgen, zoodat er alle aanleiding is aan het winnen
van hooi van deze plant groote aandacht te schenken. Zoo ook
bevat maïs bijzondere stoffen, met welk feit b.v. bij de definitieve
samenstelling van een veekoek rekening ware te houden.
W. van der Burg,
Dirigeerend Paardenarts lste kl.
559