oprichting van een Weduwen- en Weezenfonds voor niet-Europeesche militairen heb ik eveneens met zeer veel genoegen vernomen. Ik zeg met zeer veel genoegen, omdat ook deze onderwerpen bereids in mijn zooeven aangehaald adres aan het opperbestuur in Nederland zijn ter sprake gebracht. Een woord van dank aan de Regeerine mag hier zeker niet ontbreken. Mijnheer de Voorzitter, hiermede ben ik aan het eind gekomen van de behandeling van de verschillende door mij in deze afdee- ling ter sprake gebrachte punten. Alvorens echter deze plaats te verlaten, wil ik nog even terugkomen op de zoo herhaaldelijk van de Regeeringsbank ontvangen verklaring, nl. dat de goede geest in het leger niets te wenschen overlaat. Mijnheer de Voorzitter, door mijne nauwe relatiën met alle be staande Minahassische vereenigingen en mede ook door mijn posi tie in dezen raad, heb ik talrijke brieven ontvangen bevattende ve lerlei klachten en grieven van Menadoneesche militairen. Uit ge sprekken met voormannen van de soldaten en eveneens uit de lange hjst van verlangens is mij gebleken, dat van een bepaald tevreden geest bij mijn landgenooten in het leger geen sprake is. Kan het ook anders, Mijnheer de Voorzitter, zoolang wij in Indië een le^er hebben, waarin het rascriterium zoo'n overheerschende rol speelt die haar invloed laat gelden in de soldijen, voeding, kleeding, huis vesting, behandeling, ja tot zelfs in de legerplaatsen toe, dit laatste bleek zoo duidelijk uit de rede van den Regeeringsgemachtigde in voonaarszitting van het afgeloopen jaar, toen deze ons geachte medelid Waworoentoe van repliek diende o.a. omtrent de huisves ting van de Menadoneezen in het leger, zoolang kan er naar mijne meening geen sprake zijn van een tevreden geest in het leger Dat mijne landgenooten overal en te allen tijde hun plicht zullen weten te vervullen en hun naam hoog zullen weten te houden, daarover maak ik mij geen moment ongerust, doch dat de minder goede geest geen invloed zal uitoefenen op de militaire waarde dezer sol daten, moet ik betwijfelen. Mijnheer de Voorzitter, er is thans een commissie ingesteld tot bestudeering van nieuwe grondslagen voor de bezoldiging enz. van et militaire personeel der landmacht. Ik hoop, dat deze commissie doordrongen zal zijn van hare moeilijke taak. Ik hoop ook, dat zij moge inzien, dat elk bezoldigingsstelsel hoe voordeelig ook doch waarin het rascriterium nog altijd een rol speelt en waaruit boven dien niet door alle groepen voordeel zal worden getrokken naar mijne innige overtuiging niet bij machte zal zijn het harmonisch verband tusschen de verschillende rassen in het leger te bevorderen. t .Pf...heer Dwidjosewojo: Mijnheer de Voorzitter! Ik was feitelijk niet van plan om bij de behandeling van deze afdeeling't woord te voeren. Doch de door ons geacht medelid den heer Teeu- wen gisteren avond gestelde vraag aan de leden der toenmalige deputatie Indië Weerbaar, noopt mij 't volgende in't midden te brengen. Bedoelde vraag dan, of wij, leden van de toenmalige depu tatie Indie Weerbaar, toen bekend waren met de twee brieven van 721

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 183