den heer Bosscha, gisterenavond door den heer Teeuwen hier voor gelezen, kan ik vooreerst beantwoorden met: „Hoewel ik vermoed de, dat de heer Rhemrev een geheimzinnige opdracht had, wist ik van de twee brieven niets; ook wist ik niet, of mijn mede-depu- tanten er mede bekend waren". Ten aanzien van deze zaak zou ik met dit antwoord feitelijk kunnen volstaan, maar aangezien de mogelijkheid niet is uitgeslo ten, dat door de zooeven bedoelde vraag van den heer Teeuwen bij mijn landgenooten twijfel wordt gewekt aan mijn eerlijkheid als vertegenwoordiger van mijn vereeniging Boedi Oetomo in bovengenoemde deputatie, welke eerlijkheid voor ons en onze partij het hoogste goed is, voel ik mij gedrongen thans hier in deze landsvergaderzaal openlijk te verklaren, dat ik mij in Ne derland zoowel van de opdracht van 't toenmalige hoofdcomité Indië Weerbaar als van die van 't hoofdbestuur der vereeniging Boedi Oetomo zoo trouw mogelijk en naar mijn beste weten heb gekweten. Voor bovenbedoeld hoofdcomité toch heb ik in de eerste plaats in Nederland de motie Indië Weerbaar medeaangeboden aan Hare Majesteit de Koningin en aan het Opperbestuur, en in de 2e plaats voor vele vergaderingen, bij tal van diners en in particuliere ge sprekken de noodzakelijkheid van Indië's defensie betoogd. Wat de opdracht van 't hoofdbestuur van Boedi Oetomo betreft, deze luidde als volgt: Het hoofdbestuur der vereeniging „Boedi-Oetomo" gevestigd te Jogjakarta (Java), als rechtspersoon erkend bij Gouvernements besluit van 28 December 1909 No. 52, machtigt mitsdezen zijnen afgevaardigde houder dezes den heer Mas Ngabehi Dwidjosewojo, Onderwijzer in de Javaansche taal bij de Kweekschool voor ln- landsche Onderwijzers te Jogjakarta, om voor en namens genoemde Vereeniging het volgende te verrichten: I. Om deel uit te maken van de deputatie van het hoofdcomité Indië-Weerbaar" ter aanbieding aan het Opperbestuur in Neder land van de op 31 Augustus 1916 genomen motie nopens de nood zakelijkheid van de weerbaarmaking van Nederlandsch-Indië. II. Om ter bevoegder plaatse in Nederland te verdedigen het door voormeld hoofdbestuur in verband met bovenbedoelde motie niet alleen, doch ook om andere redenen genomen standpunt, dat op het volgende neerkomt: a. Het hoofdbestuur van „Boedi-Oetomo" hoopt volgens z ij n e vaste overtuiging, dat de verdediging van Nederlandsch- Oost-Indië behalve aan een vloot en een staand leger ook zal worden opgedragen aan een Inlandsch mi- litieleger, doch, dat de inrichting dier militie zal worden geregeld door een lichaam, dat men de volksvertegenwoordi ging van Nederlandsch-Oost-Indië zou kunnen noemen met wetgevende macht. 722

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 184