mits men zich maar niet voorstelt met die te zwakke artillerie het zelfde te zullen kunnen bereiken, als zou mogen worden verwacht, ingeval over meer artillerie werd beschikt. Immers, het is duidelijk, dat de ongunstige gevolgen van de onderstelde wanverhouding in de sterkte van infanterie en artillerie niet zullen kunnen worden opgeheven door eenige methode van samenwerking tusschen beide Wapens, hoe vernuftig die methode ook moge zijn ontworpen. Ware het anders, dan zou de beschikbaarstelling van te weinig artillerie géén nadeel zijn! Staat men voor het geval dan zal men natuurlijk moeten trach= ten er van te maken, wat er van te maken is; echter niet door het' stellen van hoogere eischen aan de individuen maar door beperking van de taak, welke de artillerie zal moeten vervullen. Een voorbeeld moge deze zienswijze verduidelijken. Volgens R. I., 11, 451, zal het vuurfront van een aanvallende bri gade, respectievelijk bataljon, als regel geen grooter breedte mogen hebben dan onderscheidenlijk 500 en 200 M. Dit wil dus zeggen, dat ook het aan te vallen front geen grooter uitgebreidheid mag hebben. Neemt men nu verder in aanmerking, dat een veldbatterij van vier stukken in staat is om een strook van 200 M. breedte afdoende te beschieten, dan zal dus voor de ondersteuning van den aanval op een front van 500 resp. 200 M onderscheidenlijk 2 en 1 batterij noodig zijn. Voor het geval gesteld, dat de aanval zal plaats heben tegen een front van 500 M. breedte en dat voor de ondersteuning van dien aanval slechts één batterij van 4 stukken beschikbaar is, heeft men de keuze om: óf het artillerievuur regelmatig over het geheele aan te vallen front te verdeelen, hetgeen neerkomt op versnippering van krachten; óf het vuur der geheele batterij te bestemmen uitsluitend tegen die pun ten, welke tijdens het gevecht blijken de hoofdweerstandspur, ten te zijn; óf eindelijk de batterij alleen dat gedeeite van 's vijands front te doen beschietendus over een breedte van 200M.—waartegen de hoofdstoot zal worden gericht. (1). De zoo vaak verkondigde leuze:„ in een klein leger moet het gehalte het gemis aan sterkte vergoeden" is niet meer dan een phrase. Wanneer men in die leuze méér ziet dan een phrase, is men goed op weg naar zelfmisleiding. Wanneer wij ons allen terdege inspannen, zullen wij natuurlijk hetzelfde materiaal op hetzelfde peil van deugdelijkheid kunnen brengen als in elk ander deugdelijk leger. Meer kunnen we, zonder zelf overschatting, niet verlangen. 734

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 196