Versnippering van krachten is altijd bedenkelijk en kan dus zeker geen aanbeveling verdienen. De hierboven in de tweede plaats genoemde wijze van optreden heeft in theorie veel aanlokkelijks. Daarbij wordt echter zulk een zware wissel getrokken op het samengaan van allerlei gunstige factoren, welke men zelf in het geheel niet beheerscht, dat zij voor de prak tijk al evenmin is aan te bevelen. Inderdaad houdt zij ook bepaal delijk eene miskenning in van de uit de oorlogspractijk geputte lessen, zooais die zijn neergelegd in de aangenomen verhoudingen. Indien n.l. de gekoesterde verwachting kon worden bewaarheid, dan zou de onderstelde wanverhouding in de sterkte aan infanterie en artillerie zijn veronzijdigd. Wanneer men de mogelijkheid hiervan op theoretische gronden aanneemt, is het verder een klein kunstje om alle uit de lessen van den oorlog afgeleide verhoudingen weg te theoietiseeren. Dat we daarmede op den verkeerden weg zouden zijn, zal wel door niemand worden weersproken. De in de derde plaats genoemde aanwending van de artillerie lijkt mij tactisch de eenig juiste. Men vergete niet, dat de infanterie, die den aanvai doet, natuurlijk niet hare krachten regelmatig in de diepte verdeelt. Achter het frontgedeelte, dat den hoofdstoot zal toebrengen, moet de infanterie de dichtste opstelling in de diepte hebben, d.w.z. achter dat gedeelte moet per strekkenden meter aan valsfront het grootst aantal manschappen beschikbaar zijn. Dat deel van de aanvallende infanterie moet vóór alles en afcoende worden gesteund; het overige deel moet in het onderhavige geval het maar zonder steun van artillerie stellen. Zulks heeft ongetwijfeld het nadeel, dat de vijand eerder en gemakkelijker zal kunnen onder kennen, tegen welk deel van zijn front de hoofdaanval is gericht Daar is evenwel niets aan te doen: daarinjuistopenbaart zicht o. a. het nadeel van te zwakke artillerie. Aan de hand van het vorenstaande komen we dus tot de slotsom dat de steunverlening feitelijk neerkomt op' gelijktijdige beschieting van het geheeleof na genoeg het geheele frontgedeelte, waartegen de aanval- c. q. dehoofdstoot van denaanval van de te ondersteunen infanterie-afdeeling is ge richt. ss Het vraagstuk is dus inderdaad eenvoudig, maar daarom, wat de uitvoering op het gevechtsveld betreft, niet minder moeilijk. De moeilijkheid van uitvoering bestaat in de eerste plaats in het op het terrein met voldoende juistheid vaststellen van de grenzen 735

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 197