zichtbaar is onderkent de artilleriecommandant op een gegeven oogenblik, dat het vuurgevecht aan weerszijden algemeen is geworden. Moet zijn artillerie schieten of niet? II. De commandant van de tot ondersteuning van een infanterie- aanval aangewezen afdeeling artillerie bevindt zich in overeen komstige omstandigheden als in I bedoeld, met dit verschil, dat de daar gedachte afstanden zooveel kleiner zijn schootsveld bijv. 600 M. en opstelling van den artilleriecommandant c.q wat meer naar voren dat op het oogenblik, dat de aanvallende infanterie den vijand tot op 400 M. is genaderd, de artilleriecommandant zich op dienzelf den afstand achter de voorste gevechtslinie van de voor hem nog niet zichtbare eigen infanterie bevindt. Na eenigen tijd onderkent hij op het gehoor, dat het infanterie- vuur over de geheele linie opvallend verflauwt en een maten slee- pend karakter aanneemt. Moet zijn artillerie schieten of niet? III Daarna hoort hij het infanterievuur weer hevig oplaaien. Moet zijn artillerie schieten of niet? IV. Op het gehoor onderkent hij, dat bij het deel der eigen aanvals- linie, dat zich recht voor hem uit moet bevinden, het infanterievuur zwijgt, terwijl daarneven het vuren onverminderd doorgaat. Moet zijn artillerie schieten of niet? Men zal moeten toegeven, dat in al de bovenvermelde gevallen de op het gehoor onderkende gang van het vuurgevecht der infan terie een belangrijk gegeven kan vormen voor de beoordeeling van den tactischen toestand. En zoo laat het zich zeer wel denken, dat het tactisch inzicht van den artilleriecommandant hem in het voor beeld sub I voert tot het besluit, dat de eigen infanterie met een belangrijk deel van hare sterkte het vuurgevecht heeft aangebonden en zich dus met hare voorste linie op ongeveer 700 M. van het aanvalsdoel moet bevinden. In het voorbeeld sub II zou de artilleriecommandant tot de ge volgtrekking kunnen komen, dat de voorwaartsche beweging tot staan is gebracht, terwijl in het onder III genoemde geval het zeer aan nemelijk is te achten, dat hij zich den toestand aldus denkt, dat de aanvalslinie zoodanig is versterkt, dat een hervatting van het terrein- winnen, een sprong, weldra is te verwachten. Zoo wettigen de onder IV genoemde omstandigheden de meening, dat een deel der aanvalslinie bezig is een sprong te doen. In onze Indische terreinen zeker geen uitzondering. 740

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 202