het besef, dat dergelijke ongelukken slechts de welsprekende en treffende bevestiging zijn van de haar zoo vaak voorgehouden waar heid, dat op het gevechtsveld alles, zelfs het meest eenvoudige, moeilijk is. Die overtuiging, dat besef, zal echter alleen dan tot haar spreken, wanneer de infanterie ook wéét, dat de artillerie er niet over denkt de schuld voor zoover er dan sprake kan zijn van schuld van zich af te schuiven op het slachtoffer zelf, dat den dood in front trotseerend, er op vertrouwde, dat zij, die het zouden komen helpen, er wel voor zouden zorgen het niet van achteren te treffen. Alleen op dien grondslag is onderlinge waardeering, wederkeerig vertrouwen, of, zooals ik dat uitdrukte, „goede kameraadschap", denkbaar, welke, naar de aan Duitsche zijde opgedane oorlogs ervaring de basis moet vormen voor de hierbesproken samen werking in het gevecht. Juli 1919. K. F. E. Gerth van Wijk, Kolonel der Infanterie. (1) Zie de meergenoemde bladzijde 484 van de Juni-aflevering van dit tijdschrift. 744

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 206