Als ik het dus wel begrepen heb, is de heer K. (die klaarblijke lijk 5 jaar lang leeraar aan de K. M. A. is geweest) zelf hartgrondig overtuigd, dat de huidige opleiding verbetering behoeft, aanpassing aan den tijdgeest. Echter vindt hij het minder gewenscht de paedagogiek en de psychologie als leervakken op te nemen, en betwijfelt 't, of het paedagogiekonderricht wel resultaten zou afwerpen. „Leeraars aan H. B. S en onderwijzers krijgen les in dat „vak", zegt de heer K., „en zijn dat alle zulke goede opvoeders? Wij weten wel beter. Er zijn wel goede onderwijzers, maar die zouden het zonder paedagogiek ook gewt est zijnHet karakter en de aangeboren aard beslissen hier". De quintessence is dus, dat de heer K. er zich over verbaast, „dat alle schrijvers over het opleidingsvraagstuk, zoowel hier als in Neder land, het noodig achten althans opvoedkunde als leervak in te voeren". De verbazing hierover zal wijken, als men er zich eerst maar rekenschap van heeft gegeven, dat de paedagogie juist het middel is om de door haar te verwachten zedelijke vorming, de karakter vorming, te verkrijgen, die door onze reglementen zoo vereischt worden <G O. i. en 1 D. I.), en door eerst de uitbundigheid, waarmede de pessimist ten deze zijn meening pleegt op te sieren, een weinig opzijde te schuiven en tot den kern der zaak door te dringen. Ik zal hier trachten den sluier op te lichten, die over dien kern is uitgespreid Ik zou kunnen volstaan met eenvoudigheidshalve den heer K. c.s. te verwijzen naar het artikel „Opvoeding tot persoonlijkheid", voor komende in het Juni-orgaannummer van de N. I. O. V., doch eene directe methode van „vereffening"- (ik ben een vijand van „bestrijden", omdat zulks strijdinstinaten opwekt en dus een polemiseeren allicht onvruchtbaar wordt) lijkt me niet kwaad toe. Want, wil men alle ten deele onwederlegbare beweringen tegen de mogelijkheid van opvoeding handhaven, dan moet men volstrekt niet trachten de daarbij in 't licht gestelde feiten der menschelijke kennis te bestrijden, neen, men moet liever aantoonen met redelijke argumen ten, dat zij niet alles kunnen bewijzen, wat men er mee zoekt te bewijzen. Zoo is de heer K. ongetwijfeld een menschenkenner, zoo niet vari aanleg, dan toch door zijn practijk, en is dan ook zijn pessimistische bewering als bovenbedoeld voor ieder, die tot optimisme overhelt, een heilzame rem, maar m.i. schuilt in hem naast alle realistische scherpzinnigheid ook een aanleg tot philosofische beschouwing—al wil hij er zelf niets van af weten die hem bij tijden verleidt, zoo .746

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 208