kaansche opvoeding op de-„toestemming der geregeerden", op het
tot stand brengen van een vrijwillige gehoorzaamheid neer.
En dan nog iets. Wie als karaktervormer, als opvoeder, met de
evenwichtsstoornissen der vlegeljaren te kampen heeft, moet niet
als het be'angrijkste beschouwen, om „tien dikke boeken over op
voedkunde" of over de psychologie der ontwikkelingsjaren te lezen,
maar hij moet in de eerste plaats zich zelf afvragen;
„In hoeverre heb ik zelf eigenlijk mijn vlegeljaren reeds overwon
nen? In hoeverre doe ik zelf mijn best om de heerschappij te ver
werven over de evenwichtsstoornissen van mijn gestel en van mijn
temperament? Wat doe ik zelf om onharmonische verhoudingen te
harmoniseeren
De centrale dwaling van zooveel moderne paedagogen bestaat
dus daarin, dat zij niet erkennen, dat men anderen niet uit hun
chaos kon trekken, eer men zich zeiven uit den wankelenden toe
stand van het subject op een vasten, hechten bodem heeft in vei
ligheid gebracht. Wie gelooft met zijn vergankelijke theorieën of
hypothesen karakters te kunnen vormen, die heeft van het wezen
en den grondslag der opvoeding geen besef!
Wij vergeten uit louter paedagogische drukte en bedrijvigheid, dat
de gewichtigste opvoedingsmethode niet de directe, maar de indirecte
is, d.w.z. de methode, waarbij de vormende en hervormende wil
eerst op onszelf en op onze eigen, innerlijk weerstrevende machten
en eerst daarna op de jeugd kan worden aangewend, m a w. wie
persoonlijkheden wil vormen, moet eerst zeieen persoonlijkheid
zijn. Anders hangt alle opvoeding in de lucht.
Slechts doelbewuste opvoeders kunnen doelbewuste karakters vor
men. „Weten wat men wil, als men de opvoeding begint, is de
paedagogische kernvraag" (Herbart
Slechts wanneer wij ons duidelijk het wezen en het doel der op
voeding voor oogen hebben gesteld, kunnen wij de vraag beant
woorden, welke kennis de meeste waarde heeft.
Wij zullen dan inzien, dat het die kennis is, die den mensche-
lijken geest het meest verrijkt en opvoedt, die het lichaam het best
voedt en sterkt en die het meest bijdraagt tot een juist begrip van
de menschelijke (maatschappelijke) instellingen, dus litteratuur (geen
limonade- of suikerwateriectuur!)
Geschiedenis en philosofie zullen de voortreffelijkste stof bieden:
een Shakespeare, een Humboldt, een Gibbon, een Michel Angelo, een
Aristoteles, een Socrates, een Plato, een Goethe, een Carlyle, een Emer-
750