derlanders, zoodat de rassengelijkheid, waarvoor de Inlandsche voor mannen zoo krachtig opkomen, onder onze vlag veel spoediger tot stand komen zal dan onder welke andere vlag dan ook. Zij, die op de Philippijnen wezen, wisten zeker niet, hoe de negers en de kleurlingen in Amerika behandeld worden, al hebben dezen dezelf de staatkundige rechten als de blanken. Dat de bevolking het nut van den dienstplicht voor haar zelf niet dadelijk begrijpen zal, ligt voor de hand: in staten met beter ontwikkelde bevolking is het niet beter gesteld. Maar de mannen, die geen gelegenheid ver zuimen om aan te dringen op het toekennen van zelfbestuur aan Sndië in den trant van dat der Britsche „dominions", zullen toch nioetcn toegeven, dat een rijk en zelfbesturend land over de mid delen moet beschikken om baas in zijn eigen huis te blijven; heb ben zij het vaste vertrouwen, dat een internationale organisatie, als b.v. de veel besproken volkerenbond of het bekende sociaal-demo cratische congres te Bern, de daartoe noodzakelijke waarborgen in voldoende mate verschaft, dan is het volkomen duidelijk, dat zij zich verzetten tegen elke uitbreiding van de bestaande weermacht volgens welk stelsel dan ook, maar wanneer zij niet gelooven aan dergelijke internationale organisaties en blijkens het verslag is het aantal ongeloovigen in den Volksraad niet in de minderheid dan moeten zij ook berusten in het betalen van de min of meer zware premie op de verzekering van het zelfbestuur van hun volk. Nu zal het leger, dat de Regeering door middel van het voorge stelde dienstplichtstelsei denkt te vormen, eerst na ongeveer 25 jaren voltooid zijn (i) en het is zeker, dat in dien tijd Indië steeds grootere stappen op den weg naar zelfbestuur zal doen. Na die 25 jaar zal op militair gebied nog genoeg te doen over blijven: quantitatief moge de organisatie voltooid zijn, er zal nog heel veel aan de hoedanigheid, aan het gehalte te verbeteren zijn en zoo zal de ontwikkeling van het Indische krijgswezen, nadat de grond daartoe door invoering van dienstplicht gelegd is, gelijken tred houden met de politieke ontwikkeling van het Indische volk, zoodat, wanneer eenmaal de tijd voor zelfbestuur aangebroken is, dat zelfbestuur ook de beschikking heeft over een deugdelijk machtsinstrument om zich tegenover het buitenland te handhaven (2). Deze zelfde gedachte Tenzij men bij wijze van overgangsmaatregel meer dan één lichting per jaar oproept, zooals thans nog met de Eur. militie geschiedt. Het is echter niet waarschijnlijk, dat de Reg. daartoe zal overgaan. (2) Zie ook „De Taak" van 4 Jan. 19i9, De Militieplannen. 756

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 218