laste der staatsbegrooting brengen zal; men make zich daarover
geen illusies.
De vraag, wie betalen zal, is in de geschiedenis van ons krijgswezen
geen onbekende: zij bracht in 1672 ons vaderland op den rand
van zijn ondergang. Zouden nu de „vele" leden, die overtuigd zijn
van de noodzakelijkheid van dienstplicht in Indië's belang, hun stem
aan het ontwerp onthouden, omdat Nederland niet meer wil betalen
dan thans? Zij zouden dan het voorbeeld volgen van de de Utrecht-
sche Regeering in 1672, die het inrichten van een verdedigingslijn
naliet, omdat de steden Rhenen, Amersfoort en Wijk-bij-Duurstede
daartoe niet wilden bijdragen. Er werd dan ook opgemerkt, dat de
uitvoering van de weerbaarmaking niet mocht worden vertraagd
door de vraag, wie de kosten betalen zal, wanneer de urgentie van
de weerbaarmaking erkend werd. Naar mijn meening verdient het
standpunt van één lid, dat.de weerplicht tot verzekering van Indië's inte
griteit tegen buitenlandsch geweld, materiëel en financieel geheel door
Indië's ingezetenen zelf gedragen worden moet, alle instemming Dit lid,
blijkens een bij het verslag gevoegde nota de Heer van Hinloopen
Labberton, achtte geheele of gedeeltelijke bekostiging door Holland
in strijd met het streven naar zelfstandigheid. Betaalt Holland mede,
dan heeft het ook medezeggingschap in de regeling van de militaire
zaken hier te lande en zoo iets kunnen de vurige voorstanders van
Indië's eindelijke zelfstandigheid niet wenschen.
Een opmerking van practischen aard is die betreffende de wei
nige publiciteit, welke de Regeering aan de militieplannen gegeven
heeft. Eenige leden vonden het wenschelijk, dat, op gelijke wijze als
zulks geschied is ter voorbereiding van de instelling van de regent
schapsraden, besprekingen over het voorontwerp gehouden worden.
Ook naar mijn meening kan men veel nut verwachten van dergelijke
bijeenkomsten, waarin het ware karakter van den dienstplicht wordt
uiteengezet, waarin gewezen wordt op het verstrekken van goede
legering en goede voeding gedurende den diensttijd met eerbiedi
ging van alle voorschriften van den godsdienst, op de voordeelen,
welke den dienstplichtige na ommekomst van zijn eerste-oefenings-
tijd wachten, op den geringen persoonlijken druk, welken de
voorgestelde maatregel op de bevolking legt, enz. Dat inderdaad
de persoonlijke druk niet groot is, blijkt uit de memorie van toe
lichting, volgens welke bij een jaarlijksch contingent van 9200
man, dat echter wegens kadergebrek voorloopig slechts ong. 20CO
man bedragen zal, niet meer dan ong. 0,03 °/0 der bevolking zal
moeten dienen, d.i. één op de 3375 zielen. Herzelfde percentage be-
760