verworpen worden. Juist omdat de diensttijd zoo kort is, acht men aldaar kazerneering onontbeerlijk, want en dit wordt ook in het verslag tegen de desbetreffende denkbeelden van den Heer van Hinloopen Labberton aangevoerd kazerneering is voor het inleven in de krijgstucht, voor de intrinsieke oefening, de bestrijding van lakschheid, het aanleeren van punctualiteit, de hygiënische verzorging, enz. onmisbaar; gedurende een maandenlange oefening en kazerneering leeren de manschappen kameraadschap en Zich naar elkander schikken, onontbeerlijke eigenschappen voor de oefeningen in groot verband, die anders niet tot hun recht zouden komen. Ook de door den Heer van Hinloopen Labberton aangehaalde militaire spoorwegdesa's van majoor Holle \onden in den Volksraad geen bijval; er werd, m.i. zeer terecht, tegen aangevoerd, dat de dienstplicht zeer ongelijk op de bevolking drukken zou, indien alleen de kampong's in de nabijheid der steden en sporen hun contingent zouden moeten leveren. Ik kan het hierbij latenden belangstellenden lezer verwijs ik verder naar het verslag van de algemeene vergadering van de 1 K V. op 6 Maart 1916, waarin Majoor W. H. C. Holle zijn denkbeelden over legervorming ca. uiteenzette, en naar mijne bespreking van een brochure van denzelfden schiijver in het 1. M. T., 1918, blz. 279 Over de officiersopleiding bestaat blijkens het verslag diepgaand verschil tusschen het regeeringsontwerp en de meening van de groote meerderheid van den Volksraad. Uit de memorie van toelichting blijkt, dat het regeeringsontwerp de in Indië op te richten militaire vakschool wil doen aanslui ten aan het eindexamen der M. U L. O.-of H, B. S. met driejarigen cursus of een daarmede gelijkwaardig geacht examen, terwijl, zooals bekend is, de mnitaire vakopleiding in Nederland aansluit aan het eindexamen der H. B. S. met vijfjarigen cursus. Zoodoende zou men komen tot twee officierskorpsen, waarvan het in Indië gevormde zijn vakopleiding begint met een mindere mate van ontwikkeling dan het in Nederland gevormde; de vakopleiding zal met die min dere mate van ontwikkeling rekening moeten houden, zoodat het eene officierskorps niet met het andere gelijkwaardig geacht worden kan. Hiertegen kwamen zeer vele leden op; zij verwachten van deze regeling niet ten- onrechte, dat de h. t 1. gevormde beroepsofficieren als tweede-klasse-officieren beschouwd zullen worden en dat dien tengevolge de lust om bij dat korps dienst te nemen niet bijzonder groote zijn zal Zij hadden nog kunnen wijzen op het groote nadeel van een gedeeld officierskorps en op de mindere bruikbaarheid 762

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 224