heid aan een groot deel van het volk vreemd zou blijven en dus
bezwaarlijk geacht zou kunnen worden te zijn een uiting van den
volkswil. Onder het bestaande Indische staatsrecht is de dienstplicht
natuurlijk geen uiting van den volkswilklaarblijkelijk heeft de Regee
ring bedoeld, dat alle lagen van de bevolking in de te vormen weer
macht vertegenwoordigd zullen zijn en de bevolking dus in al haar
onderdeelen deelneemt aan verzet tegen buitenlandsch geweld In
dit opzicht vond zij steun althans bij één lid, dat dienstplicht alleen
voor geletterden een verkapt kastenstelsel noemde. Overigens vond
zij nog „eenige" leden aan haar zijde, die de voordeelen van den
dienstplicht aan alle lagen van de bevolking ten goede wenschen
te doen komen; deze leden achten dienstplicht als middel om den
Inlander betere karaktereigenschappen bij te brengen meer noodig
voor de breede massa der onontwikkelden dan voor de hoogere
lagen. Met instemming hadden zij kennis genomen van het voor
nemen van de Regeering om den ongeletterden gedurende hun dienst
tijd eenige schoolkennis bij te brengen; indien een diensttijd van
één jaar werkelijk een minimum voor de zuiver militaire opleiding
is, hadden zij geen bezwaar den eerste-oefeningstijd der ongeletter
den zooveel als noodig zou blijken, te verlengen. Hierttgenover
werd gewezen op de bemoeilijking der opleiding door de aanwezig
heid van twee categorieën dienstplichtigen, ieder met een eigen
eerste-oefeningstijd. Ook achten deze „eenige" leden het een voor
deel, dat gedurende den dienstltijd jongelieden uit alle lagen der be
volking met elkander zouden omgaan.
Ongetwijfeld is voor de meening van de minderheid veel te zeg
gen, doch ik geloof, dat de kansen van net ontwerp zeer zullen
stijgen, wanneer de Regeering terugkeert tot haar aanvankelijk
voornemen om voor de inlijving den eisch van eenige schoolontwik
keling te stellen. Voor het bepalen van de mate van die schoolkennis
plege zij dan overleg met eenige Inlandsche onderwijsmannen.
De deelneming van de met de Inlandsche bevolking gelijkgestelde
vreemde Oosterlingen aan de militie wordt eveneens in het verslag
behandeld. Het is bekend, dat zich onder deze lieden een tegenzin
tegen den dienstplicht heeft geopenbaard. Nu is deze zaak eigenlijk
van heel weinig practisch belang, omdat, aannemende, dat het jaar-
lijksche contingent bij de loting gelijkelijk over de dienstplichtigen
verdeeld wordt, slechts 1 Arabier en 15 Chineezen ingelijfd zullen
worden; wordt het jaarlijksche contingent op zijn volle sterkte van
9200 man gebracht, dan resp. 4 en 60.
765
I. M. T. 48 1919.