voneerbiedig behandelt, behalve bij indienen van eene leclame over eene krijgstuchtelijke straf In deze meening ben ik versterkt, door hetgeen men kan lezen in het „Wetboek van Militair Strafrecht en wet op de Krijgstucht" door J. J. C. van Dijk; hierin zijn 2 laatstgenoemde wetten, welke in 1903 zijn aangenomen, doch nog steeds op eene invoeringswet wachten, besproken en zegt de schrijver omtrent het voorgaande: „De bestaande bepaling, dat reclamant „ingevolge 'de wet" (i.e. artikel 16 R. K.) zal worden gestraft, wanneer „de krijgsraad de gedane klachten zoodanig ongegrond en lichtvaardig heeft bevonden, dat dezelve niet anders dan aan eene verregaande oneerbiedigheid kunnen worden toegeschreven" is vervallen, echter nietomdat hierin geen vergrijp meer zou gelegen zijn, maar alleen, omdat het niet in de wet behoeft te worden vermeld. Zoowel het indienen van een onredelijk beklag, als het zich schuldig maken aan oneer biedigheid door den inhoud of bij de behandeling daarvan, blijft, ook zonder wettelijke bepaling als krijgstuchtelijk vergrijp strafbaar (met het oog daarop werd dan ook een in de ontwerpen voor komend artikel tot regeling dezer aangelegenheid ingetrokken)". In deze wet is o.a. bepaald, dat de meerdere van den strafopleg- ger beslist „naar bevind van zaken", d.i. conform het bepaalde in artikel 7 van ons nieuwe recht van beklag. Gaat de reclamant evenwel „hooger op", dan schrijft de wet op de krijgstucht voor, dat de reclamant de eindbeslissing van het H.M.G. inroept, terwijl in ons recht van beklag (artikel 9) eerst de beslissing van den Krijgsraad moet worden ingeroepen, welke ter goedkeuring aan het H.M.G. moet worden aangeboden. in artikel 18 van de, bij de wet van 31 October 1912 gewijzigde en in Holland reeds ingevoerde „Rechtspleging bij de landmacht" is ter zake bepaald: „Maar wanneer de krijgsraad de gedane klachten zoodanig on gegrond en lichtvaardig heeft bevonden, dat dezelve niet anders dan aan eene verregaande oneerbiedigheid kunnen worden toege schreven, zal de klager deswege ingevolge de wet worden gestraft". In dit artikel is dus rekening gehouden met de thans nog in Holland geldende regeling van de behandeling van eene reclame zaak door den krijgsraad, welke, zooals reeds gezegd, vólgens artikel 9 van ons niewe recht van beklag, in Indië van kracht blijft. Zooals bekend, zijn de artikelen 15 tot en met 18 R.L., betrekking hebbende op het reclamerecht, in Indië uitgelicht en vervangen, door een A.O. 763

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 230