Aangezien de wetten, betreffende de Militaire rechtspraak in Hol
land en Indië in hoofdzaak moeten overeenkomen, is het wel vreemd,
dat bij ons nieuw „recht van beklag" een dergelijk artikel niet is
opgenomen, wellicht is dit om dezelfde overwegingen, als hierboven
aangegeven voor de „wet op de krijgstucht", overbodig geacht.
In artikel 18 R. L. wordt slechts gesproken van krijgsraad, omdat
de chef van den strafoplegger volgens artikel 16 R.K. de bevoegd
heid heeft om wegens „oneerbiedigheid" te straffen.
Resumeerende acht ik den chef van den strafoplegger alleszins
bevoegd den reclamant te straffen, wanneer hij de overtuiging heeft,
dat de indiening der reclame aan oneerbiedigheid is toe te schrijven.
Gaat de reclamant dan toch nog „hooger op", dan moet de laatste
straf ook beslist een punt van onderzoek voor den krijgsraad uit
maken. Van eene nieuwe, als het ware, tweede oneerbiedigheid kan
dan natuurlijk geen sprake zijn; de desbetreffende straf kan dan ook
niet verzwaard worden, echter wel verlicht of nietig verklaard, ook al
wordt de straf, waarover het beklag is ingediend, gehandhaafd.
Augustus 1919.
G. L. Pool,
Kapitein der Artillerie.
769