De publicatie der lezing van den Heer Marcus is dan ook oor zaak geweest dat ik, hoewel ik in mijn voornemen, mijn eigen lezing niet aan het papier toe te vertrouwen, blijf volharden, toch niet geheel en al kan zwijgen. Stel eens, dat ik absoluut gelijk had gehad, stel, dat de door mij verkondigde ideeën en meeningen volkomen juist zijn('), dan blijft niettemin het feit bestaan, dat zij slechts in beperkten kring besproken kunnen worden en voor algeheele publicatie ongeschikt zijn. Waarheden schijnen dus niet altijd in hun vollen omvang te kunnen worden openbaar gemaakt, en dit is eene onvolkomenheid. Of hef een onvolkomenheid is van de Pers of van den tijdgeest, of van wat anders, doet niet ter zake, het feit blijft bestaan. Het kan dan ook lang niet altijd worden gezegd, dat de Pers de heerschende meeningen weergeeft, er wordt zoo dikwijls verzwegen, wat juist de opinie der meerderheid is. Zoo is het ook met den geest in het leger. Daarover zal men nimmer alles publiceeren, wat van dien geest een goed beeld kan geven. Van deze gelegenheid wil ik, mede in verband met de geheele strekking dezer regelen, tevens gebruik maken te wijzen op een zeer ernstige wantoestand, welke met den dag meer zijn ongunstigen invloed doet gevoelen. Een wantoestand, waarover al heel wat pennen in beweging zijn geweest, zonder dat er evenwel, na jaren en jaren, ondanks alle geschrijf, eenige verandering in schijnt te kunnen komen. Een wan toestand, welke een absoluut beletsel is voor verbetering van den slechten geest. Het is de zonder ophouden vloeiende stroom van strafonderzoeken, voorloopige en gerechtelijke, waardoor officieren hun eigenlijke taak van troepenaanvoerder en troepenleider niet naar behooren kunnen vervullen. In de groote garnizoenen, beter bij garnizoenen in groote steden, is de toestand eenvoudig onhoudbaar, de geheele dienst wordt er door ontwricht. Kapiteins zien hunne offieren niet, luitenants hunne compagnies-com mandanten niet. Er zijn officieren, die van het eene in het andere on derzoek vallen, erger, gewoonlijk hebben ze er verschillende tegelijk. Er v/ordt beweerd, dat bij een dergelijken toestand van oplei ding en oefening niets terecht komt, en dat is volkomen juist. Er wordt gezegd, dat de officieren de administratieve aangelegen- Mijne voorbeelden waren zeker onaantastbaar. 773

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 235