als de zijne moet ik aannemen, dat hij de S.I.-beweging nauw
keurig volgt, maar dan weet hij, dat de hoofdleiders reeds
jaren bezig zijn hunne volgelingen te paaien met allerlei beloften,
die zij evenwel in gebreke bleven te vervullen, wat bij voormelde
volgelingen niet onopgemerkt bleef. De bedoelde hoofdleider en
met hem de S. I. hebben htm hoogste punt achter zich, de jongste
excessen bewijzen dat; zie ook het artikel van den Heer Koning
in het Soer. Handelsblad van 2 Augustus j.I. Wat nu betreft den
invloed van de S. I. in het leger, voor zoo ver mij bekend, zijn te
Batavia in 1914—1915 de eerste pogingen aangewend om Kromo
voor de S. 1. te werven.
Heeft mijn bestrijder sindsdien een verhoogd godsdienstig leven
bij Kromo kunnen conslateeren: eet hij geen varkensvleesch meer,
als hij het krijgen kan; is hij meer dan vroeger afkeerig van „sopi";
zijn de officiëele Moh. feestdagen iets meer voor hem dan uit de
lucht gevallen vrije dagen; gaat hij naar den Vrijdagsdienst? Hoe
veel S. I.-ers heeft hij wel bij zijne compagnie? De heer F, zal zeg
gen: ja, maar de Inl. militie! Ik geef toe, dat, wanneer men militie
plicht alleen aan het zgn. Inl. intellect wil opleggen, de S. I. een
kans krijgt; ik citeer weer den heer Lulofs;
„De Indische politieke beweging dateert vrnml. van den Russisch-
Japanschen oorlog en vond een vruchtbaren grond in het aantal
heel en half onderwezen en mitsdien geestelijken arbeid zoekende
Inlanders". Echter heb ik dat gevaar ook te voren niet ontkend,
de heer F. leze maar eens goed, alleen overschat ik het niet. Mijne
redenen hiervoor te ontvouwen vereischt evenwel een afzonderlijk
opstel en raadpleging van vele bronnen, ook die betreffende Fransch-
Afrika en Egypte.
Aan de uitlatingen van diverse schrijvers over vreemde legers hecht
de heer F. slechts betrekkelijke waarde (mijn eigen woorden, zie
blz. 426. C. M,); aan het oordeel van een Duitsch officier over
een Engelsch leger daarentegen in het geheel geene. Mijn bestrijder
is hier weer niet gelukkig; immers merk ik op, dat het citaat
dateert van 1898. Het volgend jaar droeg „der allerhöchste Kriegs-
herr" zijn generalen staf op een plan te ontwerpen ten gebruike
van het Engelsche leger voor een veldtocht naar Bloemfontein
en Johannisburg. Bovendien wordt het citaat nader bevestigd door
Reuter in zijne telegrammen over de onlusten in de soldatenkampen
te Aldershot, Blackheath, Kimmel, Kairo e.a. allen uit het tijdvak
1914 1918, verder door Rudyard Kipling in „Soldiers three" en
andere van zijne Engelsch-Indische romans en niet in het minst
776