door het Engelsche blauwboek (Cd. 1789) betreffende de voorberei ding voor den Zuid-Afrikaanschen oorlog, waarover mijn geachte bestrijder zeer belangrijke zaken lezen kan in den Militairen Gids van 1905, blz. 580 en 630. Als één citaat waarde heeft, is het juist dat over het Engelsche leger. De paraatheid van ons leger laat jan koud, zegt de heer F. Dat is eene zware beschuldiging aan Jan's adres, die met die rooie pamphletjes alleen, door buitenstaanders voor Jan opgesteld, niet waar gemaakt wordt. Jan oordeelt het leger een „rotzooi", maar toen collega's van Duitsche origine zich die uitdrukking tegen hem veroorloofden, was een verwoede kloppartij het gevolg. „Als de Japanners komen", zei een Hollandsch sprekend Amboinees tegen Jan, „liggen jelui er in den looppas uit." „Ja", zei Jan, „dat kan, maar dat's onze schuld niet, maar als dan zullen we tenminste nog even toonen, dat we echte Hollanders zijn en geen namaaksel zooals jij, kan dat?" Zoo zijn ze en heeft de heer F. nooit het verschil in ambitie opgemerkt bij oefeningen tegen den I. V. en den B. V.? De geest in het Inl. en Eur. deel van het leger is diep ellendig, zegt de heer F. Maar, de legerorder aan de troepen in het Kedirische en de C. O. van den Commandant der 1ste Brigade na afloop der laatste brigade manoeuvres zijn met zijn uitspraak in flagranten strijd. Aan den heer F., die o.a. die manoeuvres meemaakte, aan te toonen, dat ze onjuist zijn. In het Bat. Nieuwsblad van 15 Augustus j.l. leest men o.a. in een verhaal over een tocht naar het meer op den Goenoeng Toedjoeh: „Welk een respect dwongen deze gediscipli neerde rimboefuseliers mij af! Welk een verschil in discipline met hun garnizoenscollega' op Java!toen de pasirah zijn hoofd schudde bij de beschrijving van den waterval, riep een fuselier uit: „Selama ada tanah, selama ada djalan kom- penie!' De heer F. heeft inderdaad wel recht tot generaliseeren! Nu kom ik tot een principieel meeningsverschil. Waarheden kun nen niet altijd in haar vollen omvang gepubliceerd worden, men zal nimmer over den geest in het leger alles publiceeren, wat daar van een goed beeld kan geven, zegt mijn bestrijder. Collega, dat kan wel, dat is men zelfs verplicht, als men onder het motto schrijft: „Vóór het te laat is". Strijd den goeden strijd des geloofs, of meer paganistisch, fais ce que tu dois, advienne que pourra. Als men zóó alarm blaast, maar zijne motieven achterhoudt, wekt men den indruk van loos alarm. Ik moet in dit verband nog wat verder 777

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 239