lingen, dan dat ik niet als een vast beginsel zou aannemen, om
het nooit te doen tegenover mijn officieren en kader. De tactiek
laat geen ruimte voor dergelijke bemoeiïngen: de chef moet kunnen
vertrouwen op zijn ondergeschikte, als de grondslag der kennis bij
dien onderhebbende maar^aanwezig is. Bestaat dat vertrouwen nog
niet, dan dient het te worden verkregen, maar men schokke het
niet door steeds in te^grijpen; men ondermijne niet het zelfvertrou
wen, waardoor onverschilligheid geboren wordt.
Ten slotte zijn wij'genaderd tot de bespreking.
Aan eene bespreking moet zeer veel zorg worden besteed en
men moet zelfs daarbij tot in de kleinste détails doordringen. De
leider der oefening moet vermijden zelf steeds het woord te voe
ren, hij late het woord vrij en het debat open voor iederen deel
nemer. Aan de tact* van den leider behoort het te worden over
gelaten om dit debat in goede banen te leiden. Juist die
vrijheid prikkelt tot deelneming, de man krijgt het gevoel, dat ook
zijne meening op prijs gesteld wordt; hij moet de voldoening
hebben, dat hij, naar eigen inzichten gehandeld hebbende, die
inzichten mag verdedigen, inzichten, die niet alleen reden van
bestaan mogen hebben, maar zelfs moeten hebben. Elk autoritair
optreden der meerderen moet worden voorkomenhet schaadt het
aanzien van dien meerdere. Ik heb het altijd beschouwd als ge-
zagsmisbruik en als een^bewijs van gering respect voor den onder
geschikte. Zijn tact moet hem den weg wijzen om zelfs te prijzen,
wat niet geheel goed is, hij moet steeds opbouwend en waardeerend
zijn. Niets wekt meer op dan juiste waardeeringIedere afkeurende
beschouwing moet worden voorafgegaan met een woord van appre
ciatie, want voorwaar, ieder man doet zijn best, iedereen streeft
naar het goede en de goede uitvoering. De c.ct. noeme slechts fout,
wat positief fout is, terwijl hij dit dan moet aantoonen. De intonatie
zijner woorden moet niet doen afschrikken en hij moet zich meer op het
standpunt stellen van: „Ik ben het niet met je eens". De man krijgt zoo
spoedig het ontmoedigende gevoel van: „Ik doe het nooit goed". De
meerdere ontwikkeling van den c.ct. kan den man spoedig overtuigen,
als hij iets minder goeds'heeft gedaan. Vooral moet men zorg dragen, dat
iedere verklaring, welke wordt gegeven tijdens de bespreking, op haar
juiste waarde wordt geschat en dat zinlooze mededeelingen onmiddellijk
worden teruggewezen. Bij eene bespreking moet elke toon van onge
duld worden vermeden. Nadat de partijcommandanten hunne be
sprekingen hebben gevoerd, neemt de c.ct. eerst het woord en
maakt zijn op- en aanmerkingen op de wijze, als boven aangegeven.
566