de Memorie van Antwoord. Ook staat er nog geschreven, dat de bevolking in de vroege morgenuren niet naar de passers durfde te gaan door het optreden der militairen. Ik vervolg weer: „Nogmaals: Wij hebben onze inlichtingen van een zijde, wel ke met de daar heerschende toestanden geheel op de hoogte moet worden geacht. Er zijn vele B. B. ambfenaren, zoowel Europeesche als Inland™ sche, die zich diep gegriefd voelen, dat de militairen optreden, alsof er geen B B. bestond, dat per saldo de verantwoordelijk heid, ook voor den later eventueel komenden toestand, zal heb ben te dragen". Dezelfde verslaggever heeft mij voorts nog verklaard, dat speciaal de huiszoekingen door de militairen een groote plaag waren voor de bevolking. Stelselmatig hadden de huiszoekingen plaats door elke patrouille. Dit geschiedde willekeurig zonder eenige aanwijzing, dat er wat gestolen was. Bij zoo'n huiszoeking werd alles onder steboven gesmeten. Er valt wel in een Inlandsch huis niet veel ondersteboven te smijten, maar het noodzaakte de bevolking toch om den boel weer op zijn plaats te zetten. Inderdaad was het een groote plaag. De rapporten van de diefstallen op de ondernemingen, gingen rechtstreeks naar de militairen buiten het bestuur om. Een goed bestuursambtenaar hindert dat natuurlijk! De Legercommandant is toen naar aanleiding van mijn mededee- lingen in den Volksraad naar Kediri vertrokken om daar een onderzoek in te stellen en hij heeft daarover een rapport uitgebracht. Maar, Mijnheer de Voorzitter, inzage van het rapport wordt ons niet verleend; nu zou ik den Legercommandant de woorden willen toevoegen door den Gouverneur-Generaal in de openingsrede ge bruikt: „Wat het daglicht niet kan verdragen, verdwijne hoe eerder hoe beter". Uit respect voor den Legercommandant zal ik niet verzoeken het rapport in de prullemand te deponeeren, maar een rapport, dat het daglicht niet kan verdragen, verdwijne zoo spoedig mogelijk naar den archievenzolder. De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger etr Hoofd van het Departement van OorlogHet rapport mag het dag licht zien in alle opzichten. Alleen wordt er een persoon in besproken en uit die overweging is tegen openbaarmaking bezwaar gemaakt. De heer Cramer: Ik zou willen vragen, of die persoon onder geteekende is Dan heb ik tegen publiceering geen bezwaar. De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger em Hoofd van het Departement van Oorlog: U is het heelemaal niet. Van U is in het geheele rapport geen sprake geweest. De heer Cramer: Maar ik verzeker U, dat een ambtenaar, die het rappoit gelezen heeft mij heeft verklaard, dat zijns inziens het rapport zonder bezwaar ter lezing kan worden gegeven. 802

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 264