leg is hier een slachtoffer gevallen. Zooals wij weten, wordt een
soldaat dikwijls door het uiten van een enkel onvoorzichtig woord
vele maanden in Tjimahi opgesloten Ja, Generaal van Rietschoten,
een soldaat wordt enkel voor een beleedigende uitdrukking, wat als
feitelijke insubordinatie wordt beschouwd, opgesloten
De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en
Hoofd van het Departement van Oorlog: Mag ik U even corrigee-
ren. Een onvoorzichtig woord kan nooit aanleiding geven tot veroor
deeling wegens feitelijke insubordinatie.
De heer Cramer: Wat ik in Tjimahi gehoord heb,bevestigde,
dat enkel op grond van een zeer krasse uitdrukking
De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en
Hoofd van het Departement van Oorlog: Dat kan niet, want dat
is geen feitelijke insubordinatie. Feitelijke insubordinatie ontstaat
alleen door het aangrijpen of bedreigen met een wapen of met de
hand, van meerderen, maar insubordinatie door het woord is iets
anders, doch dat wordt nooit zoo zwaar gestraft.
De heer Cramer: Ik wil me bij die uitlegging neerleggen. Ik
v.ind die feiten anders ook niet zoo ernstig als het feit, dat hier
heeft plaats gehad, nl het neerschieten van dien Inlander. Over het
neerschieten van een Inlander bij Wates bestaan verschillende le
zingen. Er wordt hierover in de Memorie van Antwoord gesproken,
alsof Inlandsche dieven de soldaten hebben aangevallen. Ik heb
echter den indruk gekregen, zoowel uit dit als uit andere stukken,
die mij ter beschikking staan, dat er nu niet bepaald van aan
vallen kan worden gesproken. Er wordt gesproken van In
landsche dieven, die gewapend waren met allerlei wapens. Met wat
voor wapens, patjols, arits e d. of nog „gevaarlijker" heeft de scher
mutseling plaats gehad? Er waren heelemaal geen kenteekenen te
zien van een aanval. Door den verslaggever van het Bataviaasch
Nieuwsblad is mij bevestigd geworden, dat er inderdaad geen sporen
waren te zien van een bepaalde vechtpartij. Ik geloof ook veel meer,
dat wij te maken hebben gehad met dieven, die betrapt waren en
die toen op de vlucht zijn gegaan en waarop later is geschoten
geworden, en dat wij niet te maken hebben gehad met een aan
val, maar met een overval van eenige dieven, die zoo gauw-
mogelijk hun biezen hebben gepakt.
Er is toen op hen geschoten; mijns inziens is het feit, dat zich
hier voorgedaan heeft, van denzelfden aard als dat te Karangdinaja.
Er bestaat hierover verschil van meening tusschen het Binnenlandsch
Bestuur en de militaire autoriteiten.
De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en
Hoofd van het Departement van Oorlog: Ik weet er niets meer van
dan wat in het verslag van den auditeur-militair staat.
805