De heer Cramer: Dan kan ik U zeggen, dat volgens het stukje in de Kedirische Courant, waarover ik zoo juist heb gesproken, en ook volgens een artikel in het Bataviaasch Nieuwsblad van 18 Maart jl., waarin er door den verslaggever op wordt gewezen, dat er verschil bestaat tusschen de lezing van het militair bestuur en de iezing van het Binnenlandsch Bestuur, van een aanval op soldate» geen sprake kan zijn. Indien U er op gesteld is, wil ik het laatst bedoelde artikel even, gedeeltelijk, voorlezen: „Het verschil tusschen de lezing van bestuur en militaire zijde komt dus hierop neer, dat het bestuur uit het verhoor concludeert, dat één der soldaten in het donker bij ongeluk door een vluch tenden dief omver werd gerend. De militaire autoriteiten nemen uit dit zelfde feit aan, dat een aanval op den dubbelpost werd gedaan. De lezing van het bestuur nemen wij eerder aan, dan die van militaire zijde. Dat na het schot op de vluchtelingen een scrimmage ontstond, nemen wij wèl aan en dat toen één der kerels werd doodge schoten eveneens. Maar het feit, dat op vluchtelingen werd geschoten, blijft eit. hierover alleen wilden wij het hebben. Een enkele vraag zij hier aan de militaire autoriteilen gesteld, Algemeen wordt het voorgesteld, alsof er een gevecht werd gevoerd tusschen dieven en soldaten, ook majoor Prager gebruikte dit woord in ons onderhoud. Waren er op lade of loop der geweren aldus zou onze vraag luiden soms de sporen te vinden van dat gevecht? Want drommels met een arit kan iemand aardige houwen uitdeelen. In ieder geval bekwam geen der soldaten eenig letsel. Met het antwoord op de door ors hierboven gestelde vraag valt of staat de gevechtsvoorstelling. En met opzet stellen wij haar, omdat karabijn en klewang van den marechaussée, die bij Soembergempol een cassavedief neerschoot, wel sporen van een gevecht vertoonden". Bij laatstgenoemd feit is inderdaad een soldaat aangevallen dory een dief en alleen uit nood heeft hij toen gebruik gemaakt van den karabijn om den dief neer te schieten. Het was zeer duidelijk aan den karabijn te zien, dat die persoon zich werkelijk verweerd heeft uit zelfverdediging. Maar ik heb toch zeer sterk den indruk gekregen, dat in het andere geval te Wates geen sprake van aanvallen is geweest, maar van schieten op vluchtelingen. De heer Van Rietschoten, Commandant van het Leger en Hoofd van het Departement van Oorlog: Kijk eens, wij zijn niet anders dan militaire autoriteiten en hebben met de behandeling en afdoening van een dergelijke zaak niets te maken. Wij kunnen niets anders doen, dan, wanneer een zaak van beteekenis is voorgekomen, deze in handen geven van den militairen rechter. Is dit gebeurd, dan wordt de zaak onderzocht door dien militairen rechter, die daarvoor is aangesteld. Verder 80S

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 268