Ik zal mij houden aan vier punten, die meer gelijkvloers zijn, vier
punten tot de bespreking waarvan de Memorie van Antwoord mij
aanleiding geeft.
Het eerste punt is een zuiver militair punt. Daarom is voor mij
als leek voorzichtigheid geboden. Dat punt betreft het antwoord
op de opmerking in het voorloopig versiag nopens het tekoit aan
officieren bij den troep, en het compleet, om niet te spreken van
het overcompleet, want dat mag natuurlijk niet, op de bureaux.
De Legercommandant, of liever gezegd, de Regeering, heeft geant
woord, dat het niet mogelijk is het aantal officieren op de bureaux
te verminderen zonder een groote stagnatie in het leven te roepen.
Mijnheer de Voorzitterdat neem ik gaarne aan, maar ik wil al
leen vragen, wat beter is, een stagnatie op de bureaux of een stag
natie bij het africhten van de troepen.
De Legercommandant schijnt van oordeel te zijn, dat het beter
is het departement te bezetten; mij zijn van den anderen kant in
lichtingen verstrekt, waaruit blijkt, dat het tekort aan officieren bij
de troepen zoo onrustbarend is geworden, dat de werkelijke practi-
sche opleiding daardoor aanzienlijk gaat lijden.
ik stel tegenover het woord van den Legercommandant de woor
den van subalterne en hoofdofficieren en ik wil niet gaarne in deze
een beslissing nemen. Ik zal evenmin het woord van de subalterne
en hoofdofficieren willen laten wijken voor dat van den Legercomman
dant Ik denk, dat als de Legercommandant zich terug denkt in zijn
eigen carrière, hij ook wel oogenblikken zal hebben gehad in zijn
vroegeren diensttijd, dat hij het woord van zijn Legercommandant
niet zoo gewichtig achtte als het zijne. Maar de Legercommandant
schudt van neen. Dan moet ik aannemen, dat Generaal Van Riet
schoten dus altijd het oordeel van zijn superieuren hooger heeft
geschat.
De heer Van Rietschoten, Commandent van het Leger en
Hoofd van het Departement van Oorlog: Niet van alle!
De heer Schumann: Natuurlijk niet, dat spreekt vanzelf. In
verband hiermede wensch ik op te merken, dat de Legercommandant
heeft gezegd, dat in bedrevenheid de troepen zich kunnen meten
met andere. Daar wil ik niet tegen opkomen, ik heb niet de be
voegdheid dat te beoordeelen, maar mij is verzekerd, dat het voor
komt, dat wegens het abnormaal gebrek aan officieren, en door het
tijdelijk onttrekken van officieren voor bijzondere diensten een
aantal oefeningen, zooals schietoefeningen, moesten vervallen.
Het kan misschien niet juist zijn, maar het is mij medegedeeld
van de zijde van actieve officieren en zij hebben mij verzocht
daarover te spreken, omdat naar hun oordeel de behoefte van
den troep, ik wil niet zeggen, heelemaal niet gekend wordt door
het departement, maar toch bedenkelijk wordt miskend. En voor
wie oogen heeft en een bataljon ziet, dat uittrekt, is het merkbaar,
dat het aantal officieren, dat meegaat, buitengewoon gering is; dat
er geen sprake is, dat er drie of vier officieren per compagnie aan-
809