dreven zijn en andere niet juist, uit hun verband gerukt, en enkele andere juist. Nu wensch ik heelemaal niet aan te tasten de onpar tijdigheid van dien chef, maar ik wil er in het algemeen op wijzen, dat het niet wenschelijk is, dat het onderzoek in de Militaire hos pitalen is opgedragen aan den Chef van den Geneeskundigen dienst. Wanneer er misstanden zijn en die zijn er, dan wordt de verant woordelijkheid daarvan toch gedeeltelijk gedragen door den chef. In het algemeen is het niet wenschelijk, dat belanghebbenden wor den belast met het onderzoek Daarom juich ik het toe, Mijnheer de Voorzitter, dat de Legercommandant gezegd heeft, dat tegen het instellen van een onderzoek door een commissie geen bezwaren bestaan. Of het noodig was of niet, kan eerst naderhand blijken. Maar gebreken zijn er wel en als gebreken bekend zijn, hadden direct maatregelen getroffen moeten worden om ze weg te nemen. Ik heb met genoegen geconstateerd, dat er bij de Regeering tegen de commissie van onderzoek geen bezwaren bestaan en nu zou ik willen vragen aan den Legercommandant: Gaat U nog een stap verder, en stelt U aan de Regeering voor, een commissie te benoe men? Het voorstel kan natuurlijk ook wel van den Volksraad uit- gaan en we kunnen een Volksraadscommissie benoemen, maar eere wien eere toekomt. Het is beter, dat de benoeming uitgaat van het uitvo erend gezag. En wanneer het voorstel gedaan wordt, Mijn heer de Voorzitter, zou ik er op willen aandringen om in de com missie geen officieren van gezondheid te benoemen, om de een voudige reden, dat zij voor een groot deel partij zijn, want het on derzoek zal voor een deel moeten loopen over de wijze, waarop de officieren van gezondheid hun plicht beoefenen. Er wordt alleen gesproken over verpleegsters, maar ik herinner mij heel goed, dat in verschillende bladen klachten zijn over de manier, waarop som mige officieren van gezondheid hun taak opvatten Het is niet wen schelijk, dat onderzoek op te dragen aan collega's of chefs van die officieren. Maar daarbij wil ik nog een ander verzoek doen, nl om in de commissie grootendeeis te benoemen niet-militairen, maar daarnaast de vertegenwoordiger van de officiersvereeniging, van de onderof ficieren en van de soldaten. Want de kweste van de militaire hos pitalen is in de eerste plaats een zaak, die hun aangaat. Ik hoop van avond daarop een gunstig antwoord te ontvangen. Als derde punt wensch ik te bespreken den defensieraad. De de fensieraad is een punt, dat hier meermalen aan de orde is geweest en ook wederom in het voorloopig verslag is aangeroerd. De Regee- ring heeft daarop geantwoord, maar het is niet duidelijk, waarom door de Regeering een verband met toekomstige defensie-plannen wordt gelegd. „Zoolang de oplossing van het defensie-vraagstuk nog niet ge vonden is, is het uitspreken van een oordeel over den Raad van Verdediging niet wenschelijk". Zie blz. 3 en 4 Mijnheer de Voorzitter! Het is mogelijk, dat ik een verkeerd denk beeld heb van den Raad van Verdediging, maar voor mij en voor vele leden van den Volksraad is het niet te doen om het begrensde 811

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 273