Toen wij eemgszins meer in de militiezaken kwamen door be studeering van de stukken, begrepen wij dat zoo'n hekwerk toch niet een buitengewone defensieve kracht zou hebben. Het zag er wel duur uit, maar ieder zal moeten toegeven, dat het niet bestand zou blijken tegen een aanval van den vijand. Verder kennis makende met militaire zaken werd het ons duidelijk dat hier eenvoudig, omdat de raming voor de woning tekort geno men was, voor het hekwerk eenvoudig maar geput werd uit het defensiefonds. Dit is gemerkt en degene, die schuldig was, is er voor recht gezet, maar het feit alleen, dat men uit het defensiefonds kan putten om een hekwerk te betalen, zij het ook voor den Leger commandant, wijst op bedenkelijke opvattingen. Ik wil hier niet meer herinneren aan den beroemden vlaggestok die is langzamerhand historisch geworden. In aansluiting hiermede wensch ik te wijzen op een andere mentali teit, die ook al met de genie verband houdt, maar meer direct te maken heeft met de opmerking op dezelfde bladzijde betreffende de informa tie, of hooggeplaatste officieren geïnteresseerd zijn in een steenfabriek Ik heb zelf inlichtingen ingewonnen op een plaats, wel bekend aan den Legercommandant en die ook verkregen. Ik wil geen feiten en personen noemen, het is niet mijn bedoeling om op een schandaaltje aan te sturen, zelfs maar om te insinueeren dat zij zich onrechtmatig verrijkt hebben, maar waar het mij wel' om te doen is, is het antwoord van de Regeering luidende In verband met de bepalingen enz. Wat staat er nu in dat Staatsblad? Een ambtenaar mag als regel aandeelen hebben in ondernemingen. Volkomen juist, maar de zaak is toch iets anders, nl. er werd geïnfor meerd naar twee hoofdofficieren, liever gezegd, een opperofficier en een hoofdofficier, die aandeelen zouden hebben in een steenfabriek. Die steenfabriek werkt en heeft gewerkt voor de genie, voor bouw werken door de genie uit te voeren. Ik wil nu niet zeggen dat het noodzakelijk is, dat het hebben van aandeelen leidt tot knoeieiij, maar ik vind het toch zeer bedenkelijk, dat degenen, die de leiding hebben over bouwwerken van de genie! aandeelhouders zijn in een onderneming, die aan de genie levert, en ik verwonder mij des te meer, dat de Regeering in haar oordeel zich uit sluitend op wettisch standpunt stelt, omdat het bekend is, hoe in militaire kringen een andere opvatting bestaat, een striktere opvatting van eer en fatsoen, dan men aan den burger meent te mogen stellen De Legercommandant zal dan ook wei'willen toegeven dat men aan officieren zwaarder eischen stelt dan de verordeningen voor schrijven. Er zijn dan ook bepaalde maatregelen mogelijk tegen officieren die zonder de bepalingen te overtreden, zich niet gedragen, zooals eer en fatsoen voorschrijven en ik zou er op willen vijzen dat wanneer het Nederlandsch-Indische ambtenaars- en officierskorps, te recht den naam heeft intègre te zijn, men zal moeten zorgen, dat zeer zeker hooggeplaatste officieren ook niet den schijn van niet intègre te zijn, op zich laden. 813 I. M. T. 51 1919.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1919 | | pagina 275