Ik had toen gedurende tien jaren Javaansch onderwezen aan de
afdeeling B. van het voormalig Gymnasium Willem III. Ik heb het
Javaansch daar op dezelfde wijze gedoceerd, met mededeeling van
kennis van het Javanisme.
Zooals bekend, werden de colleges gegeven aan afdeeling B tot
voorbereiding voor het Groot-Ambtenaarstxamen, en het is steeds
ons streven geweest, om de a.s ambtenaren ten volle op de praktijk
voor te bereiden, en ik mag concludeeren, dat tegen mijne opvatting
van doceeren bij de Regeering geen bezwaar heeft bestaan.
Ik kan hier aan toevoegen, dat er uit den aard der zaak bij de
officieren meer of minder animo kan bestaan om van de gelegen
heid tot het aanleeren van het Javaansch het noodige gebruik te
maken. Maar van de ernstige leerlingen kan ik zeggen, dat ik over
de resultaten zeer tevreden kan zijn. De heer Pabst heeft misschien
juist die niet ontmoet. Maar dan moet hij zich maar eens wenden
tot Kapitein Ohl van dezen cursus of Kapitein Ingles of Van Tricht
van een vorigen cursus, en ik noem nu maar een enkele uit velen,
menschen die inderdaad in staat zijn om zich behoorlijk van de
Javaansche taal te bedienen, in meerdere mate dan men zou mogen
verwachten van een opleiding van één jaar. Ik heb trouwens niet
nagelaten spoedig na de opening van den cursus voorstellen te doen
tot het verlengen van den cursusduur, aan welke voorstellen op grond
van dienstbelang echter niet kon worden gevolg gegeven.
Dat ik hierover spreek, heeft niet zoozeer de bedoeling om de
oppervlakkige beoordeeling van den heer Pabst, die zich bliikbaar
van de zaak niet goed op de hoogte heeft gesteld, te weerleggen,
dan wel om ook mijnerzijds diens denkbeeld om de studie uit te'
breiden van harte gaarne te ondersteunen.
Het lijkt mij dringend noodig, dat niet alleen de officieren, maar
ook en vooral het kader van de bestudeering van de Javaansche
taal meer werk maakt. Ik zeg vooral het kader, omdat dit meer
nog dan de officieren met de recruten te maken heeft, en later
eventueel met miliciens te maken zal krijgen.
Ik zou gaarne willen, dat in overweging genomen wordt om der
gelijke cursussen op meerdere plaatsen op "te richten, en dan niet
alleen voor de officieren maar in het bijzonder ook voor het kader.
Ik wil ten slotte nog even zeggen, dat den 18den van deze
maand het examen wordt afgenomen, en dat ik den heer Pabst
gaarne in de gelegenheid stel, en de Legercommandant zal daar
tegen wel geen bezwaren hebben, om dat examen bij te wonen en
zoodoende zich wat beter van deze zaak op de hoogte stellen.
Mijnheer de VoorzitterIk kom thans tot het tweede punt, de ietwat
verwonderende vraag door den heer Teeuwen aan mij gesteld, of de
brieven, die hij voorgelezen heeft, en die van den heer Bosscha afkomstig
zijn, aan mij bekend waren, voordat ik naar Nederland vertrok.
Ik kan die vraag ontkennend beantwoorden.
Van het bestaan van dergelijke brieven is mij in Holland geble
ken uit mededeelingen van verschillende personen, die ons voor
de voeten wierpen, dat wij niet de ware deputatie zouden zijn, niet
door het ware comité uitgezonden, enz., dezelfde leugens, die in de
brieven vermeld worden.
816