ad I. Uit de zeer omvangrijke practische proefnemingen van Major
Von Plönnies, Kirchner en vele anderen is gebleken, dat een
man, die beweeglijk en tot werken in staat moet blijven, zooals
dus van den vechtsoldaat wordt verlangd, slechts een derde gedeel
te van zijn lichaamsgewicht kan meedragen, wil hij niet tot een
simpel lastdrager afdalen.
Zuntz und Schumburg hebben deze kwestie zeer nauwkeurig
onderzocht en kwamen bij hun 5 proefmannen (middelbaar gewicht
70 65+67,5 67,5+79,5 cnm
-- 69,9) tot de volgende slotsom
5
le. Met 22 K.G. bepakking is een marsch van 25 a 28 K.M. bij
middelmatige temperatuur zelfs gunstig voor de spierontwik-
keling.
2e Dezelfde marsch met 22 K.G. bepakking bij warm weer ver
oorzaakt verschillende stoornissen, die echter niet van blij-
venden aard zijn.
3e. Met 27 K G. bepakking bij marschen van 22 a 28 K.G. wordt
bij middelmatige temperatuur nog geen schade ondervonden;
bij warm weer zijn de veroorzaakte stoornissen echter van
dien aard, dat deze den volgenden morgen nog hun schadelijken
invloed doen gelden. Voor de 5 proefmannen was hier dus de
grens reeds overschreden.
4e, Een gewicht van 31 K.G. werkt steeds ongunstig storend op
het menschelijk organisme, zelfs bij kortere marschen en fris-
sche Europeesche temperatuur.
Hieruit blijken dus de practische ervaringen van Von Plönnies en
Kirchner bevestigd, nl. dat een derde van het lichaamsgewicht
de maximale belasting van den infanterist vormt, in koele klimaten.
Nu weegt onze Europeaan gemiddeld: 62,4 K.G.
Amboinees 55,8 en
Javaan 54,2 zoodat hier een be
pakking van 1/3 van het lichaamsgewicht ongeveer op 18 a 20 K.G.
neerkomt. De bepakking, die momenteel 21 a 23 K.G. weegt, is dan
ook gelukkig door de Bepakkingscommissie teruggebracht op rond
18 K.G.
1) Zuntz und Schumburg: Physiologie des Marsches.
Balck, Deel 1, blz. 36.
Hoogeboom Pop, Deel 1, blz. 29.
Verslag der Bepakkingscommissie.
Thurnwald. Kriegsmaszige Belastung und physisehe Leistungsfahig-
keit des Infanteristen vom sanitaren Standpunkte, blz. 14.
569